Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanbouw (Nederlands) in het Frans
aanbouw:
-
de aanbouw (uitbouw)
Vertaal Matrix voor aanbouw:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
annexe | aanbouw; uitbouw | aanhangsel; aanvulling; addendum; additie; ander filiaal; appendix; bijgebouw; bijlage; bijmenging; bijvoeging; bijvoegsel; dependance; meezending; supplement; toelichting; toevoeging; toevoegsel |
aanbouw vorm van aanbouwen:
-
aanbouwen (bijbouwen; uitbouwen)
agrandir; construire; bâtir; ajouter à-
agrandir werkwoord (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, agrandissent, agrandissais, agrandissait, agrandissions, agrandissiez, agrandissaient, agrandîmes, agrandîtes, agrandirent, agrandirai, agrandiras, agrandira, agrandirons, agrandirez, agrandiront)
-
construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, construisent, construisais, construisait, construisions, construisiez, construisaient, construisis, construisit, construisîmes, construisîtes, construisirent, construirai, construiras, construira, construirons, construirez, construiront)
-
bâtir werkwoord (bâtis, bâtit, bâtissons, bâtissez, bâtissent, bâtissais, bâtissait, bâtissions, bâtissiez, bâtissaient, bâtîmes, bâtîtes, bâtirent, bâtirai, bâtiras, bâtira, bâtirons, bâtirez, bâtiront)
-
ajouter à werkwoord
-
Conjugations for aanbouwen:
o.t.t.
- bouw aan
- bouwt aan
- bouwt aan
- bouwen aan
- bouwen aan
- bouwen aan
o.v.t.
- bouwde aan
- bouwde aan
- bouwde aan
- bouwden aan
- bouwden aan
- bouwden aan
v.t.t.
- heb aangebouwd
- hebt aangebouwd
- heeft aangebouwd
- hebben aangebouwd
- hebben aangebouwd
- hebben aangebouwd
v.v.t.
- had aangebouwd
- had aangebouwd
- had aangebouwd
- hadden aangebouwd
- hadden aangebouwd
- hadden aangebouwd
o.t.t.t.
- zal aanbouwen
- zult aanbouwen
- zal aanbouwen
- zullen aanbouwen
- zullen aanbouwen
- zullen aanbouwen
o.v.t.t.
- zou aanbouwen
- zou aanbouwen
- zou aanbouwen
- zouden aanbouwen
- zouden aanbouwen
- zouden aanbouwen
diversen
- bouw aan!
- bouwt aan!
- aangebouwd
- aanbouwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze