Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vrijpleiten (Nederlands) in het Frans

vrijpleiten:

vrijpleiten werkwoord (pleit vrij, pleitte vrij, pleitten vrij, vrijgepleit)

  1. vrijpleiten (vrijspraak bepleiten)
  2. vrijpleiten (onschuldig verklaren; vrijspreken; dechargeren; zuiveren)
    acquitter; décharger; laver; innocenter; déclarer innocent; blanchir; disculper
    • acquitter werkwoord (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • laver werkwoord (lave, laves, lavons, lavez, )
    • innocenter werkwoord
    • déclarer innocent werkwoord
    • blanchir werkwoord (blanchis, blanchit, blanchissons, blanchissez, )
    • disculper werkwoord (disculpe, disculpes, disculpons, disculpez, )

Conjugations for vrijpleiten:

o.t.t.
  1. pleit vrij
  2. pleit vrij
  3. pleit vrij
  4. pleiten vrij
  5. pleiten vrij
  6. pleiten vrij
o.v.t.
  1. pleitte vrij
  2. pleitte vrij
  3. pleitte vrij
  4. pleitten vrij
  5. pleitten vrij
  6. pleitten vrij
v.t.t.
  1. heb vrijgepleit
  2. hebt vrijgepleit
  3. heeft vrijgepleit
  4. hebben vrijgepleit
  5. hebben vrijgepleit
  6. hebben vrijgepleit
v.v.t.
  1. had vrijgepleit
  2. had vrijgepleit
  3. had vrijgepleit
  4. hadden vrijgepleit
  5. hadden vrijgepleit
  6. hadden vrijgepleit
o.t.t.t.
  1. zal vrijpleiten
  2. zult vrijpleiten
  3. zal vrijpleiten
  4. zullen vrijpleiten
  5. zullen vrijpleiten
  6. zullen vrijpleiten
o.v.t.t.
  1. zou vrijpleiten
  2. zou vrijpleiten
  3. zou vrijpleiten
  4. zouden vrijpleiten
  5. zouden vrijpleiten
  6. zouden vrijpleiten
diversen
  1. pleit vrij!
  2. pleit vrij!
  3. vrijgepleit
  4. vrijpleitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vrijpleiten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acquitter dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren aanzuiveren; afbetalen; aflossen; afrekenen; betalen; effenen; egaliseren; genoegdoen; inlossen; nabetalen; vereffenen; verrekenen; voldoen
blanchir dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren schoonwassen; uitwassen; vergrijzen; wassen; wit worden; witwassen
disculper dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren onschuld betuigen
décharger dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afscheiden; afschieten; afslachten; afvloeien; afvoeren; afvuren; bliksemen; congé geven; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden
déclarer innocent dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
innocenter dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
laver dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren afboenen; afschrobben; afspoelen; boenen; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; reinigen; schoonboenen; schoonmaken; schoonpoetsen; schoonschrobben; schoonwassen; schrobben; uitwassen; wassen; zuiveren
plaider l'acquittement vrijpleiten; vrijspraak bepleiten

Wiktionary: vrijpleiten

vrijpleiten
verb
  1. door pleiten vrijspraak verwerven voor iemand, door pleiten de onschuld aantonen van iemand, door pleiten verdedigen