Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- vrijpleiten:
-
Wiktionary:
- vrijpleiten → absoudre, acquitter, innocenter, libérer, relaxer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vrijpleiten (Nederlands) in het Frans
vrijpleiten:
-
vrijpleiten (vrijspraak bepleiten)
plaider l'acquittement-
plaider l'acquittement werkwoord
-
-
vrijpleiten (onschuldig verklaren; vrijspreken; dechargeren; zuiveren)
acquitter; décharger; laver; innocenter; déclarer innocent; blanchir; disculper-
acquitter werkwoord (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, acquittent, acquittais, acquittait, acquittions, acquittiez, acquittaient, acquittai, acquittas, acquitta, acquittâmes, acquittâtes, acquittèrent, acquitterai, acquitteras, acquittera, acquitterons, acquitterez, acquitteront)
-
décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, déchargent, déchargais, déchargait, déchargions, déchargiez, déchargaient, déchargai, déchargas, décharga, déchargâmes, déchargâtes, déchargèrent, déchargerai, déchargeras, déchargera, déchargerons, déchargerez, déchargeront)
-
laver werkwoord (lave, laves, lavons, lavez, lavent, lavais, lavait, lavions, laviez, lavaient, lavai, lavas, lava, lavâmes, lavâtes, lavèrent, laverai, laveras, lavera, laverons, laverez, laveront)
-
innocenter werkwoord
-
déclarer innocent werkwoord
-
blanchir werkwoord (blanchis, blanchit, blanchissons, blanchissez, blanchissent, blanchissais, blanchissait, blanchissions, blanchissiez, blanchissaient, blanchîmes, blanchîtes, blanchirent, blanchirai, blanchiras, blanchira, blanchirons, blanchirez, blanchiront)
-
disculper werkwoord (disculpe, disculpes, disculpons, disculpez, disculpent, disculpais, disculpait, disculpions, disculpiez, disculpaient, disculpai, disculpas, disculpa, disculpâmes, disculpâtes, disculpèrent, disculperai, disculperas, disculpera, disculperons, disculperez, disculperont)
-
Conjugations for vrijpleiten:
o.t.t.
- pleit vrij
- pleit vrij
- pleit vrij
- pleiten vrij
- pleiten vrij
- pleiten vrij
o.v.t.
- pleitte vrij
- pleitte vrij
- pleitte vrij
- pleitten vrij
- pleitten vrij
- pleitten vrij
v.t.t.
- heb vrijgepleit
- hebt vrijgepleit
- heeft vrijgepleit
- hebben vrijgepleit
- hebben vrijgepleit
- hebben vrijgepleit
v.v.t.
- had vrijgepleit
- had vrijgepleit
- had vrijgepleit
- hadden vrijgepleit
- hadden vrijgepleit
- hadden vrijgepleit
o.t.t.t.
- zal vrijpleiten
- zult vrijpleiten
- zal vrijpleiten
- zullen vrijpleiten
- zullen vrijpleiten
- zullen vrijpleiten
o.v.t.t.
- zou vrijpleiten
- zou vrijpleiten
- zou vrijpleiten
- zouden vrijpleiten
- zouden vrijpleiten
- zouden vrijpleiten
diversen
- pleit vrij!
- pleit vrij!
- vrijgepleit
- vrijpleitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vrijpleiten:
Wiktionary: vrijpleiten
vrijpleiten
verb
-
door pleiten vrijspraak verwerven voor iemand, door pleiten de onschuld aantonen van iemand, door pleiten verdedigen
- vrijpleiten → absoudre; acquitter; innocenter; libérer; relaxer