Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor meren (Nederlands) in het Frans
meren:
-
de meren
-
meren (vastmeren; aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; vastmaken; afmeren)
accoster; aborder; amarrer-
accoster werkwoord (accoste, accostes, accostons, accostez, accostent, accostais, accostait, accostions, accostiez, accostaient, accostai, accostas, accosta, accostâmes, accostâtes, accostèrent, accosterai, accosteras, accostera, accosterons, accosterez, accosteront)
-
aborder werkwoord (aborde, abordes, abordons, abordez, abordent, abordais, abordait, abordions, abordiez, abordaient, abordai, abordas, aborda, abordâmes, abordâtes, abordèrent, aborderai, aborderas, abordera, aborderons, aborderez, aborderont)
-
amarrer werkwoord (amarre, amarres, amarrons, amarrez, amarrent, amarrais, amarrait, amarrions, amarriez, amarraient, amarrai, amarras, amarra, amarrâmes, amarrâtes, amarrèrent, amarrerai, amarreras, amarrera, amarrerons, amarrerez, amarreront)
-
Conjugations for meren:
o.t.t.
- meer
- meert
- meert
- meren
- meren
- meren
o.v.t.
- meerde
- meerde
- meerde
- meerden
- meerden
- meerden
v.t.t.
- heb gemeerd
- hebt gemeerd
- heeft gemeerd
- hebben gemeerd
- hebben gemeerd
- hebben gemeerd
v.v.t.
- had gemeerd
- had gemeerd
- had gemeerd
- hadden gemeerd
- hadden gemeerd
- hadden gemeerd
o.t.t.t.
- zal meren
- zult meren
- zal meren
- zullen meren
- zullen meren
- zullen meren
o.v.t.t.
- zou meren
- zou meren
- zou meren
- zouden meren
- zouden meren
- zouden meren
en verder
- ben gemeerd
- bent gemeerd
- is gemeerd
- zijn gemeerd
- zijn gemeerd
- zijn gemeerd
diversen
- meer!
- meert!
- gemeerd
- merend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor meren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lacs | meren | |
étangs | meren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aborder | aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren | aankaarten; aanknopen; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; een voorstel doen; entameren; enteren; gesprek aanknopen; naar voren brengen; naderen; op tafel leggen; openen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; raken; starten; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; terechtkomen; toenaderen; toeroepen; treffen; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen |
accoster | aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren | aanroepen; praaien; toeroepen |
amarrer | aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren | aan een touw vastleggen; sjorren; vastleggen; vastsnoeren |
Verwante woorden van "meren":
Wiktionary: meren
meren vorm van meer:
-
meer
-
het meer (zoetwatermeer)
– grote waterplas, omgeven door land 1
Vertaal Matrix voor meer:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lac | meer; zoetwatermeer | |
plus | en; meeste; plusteken | |
étang | meer; zoetwatermeer | plas; poel; vijver |
- | extra | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | aanvullend; extra | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
- | verder | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
davantage | meer | |
plus | meer |