Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor roken (Nederlands) in het Frans
roken:
-
roken
– loslaten van grijze wolken 1
Conjugations for roken:
o.t.t.
- rook
- rookt
- rookt
- roken
- roken
- roken
o.v.t.
- rookte
- rookte
- rookte
- rookten
- rookten
- rookten
v.t.t.
- heb gerookt
- hebt gerookt
- heeft gerookt
- hebben gerookt
- hebben gerookt
- hebben gerookt
v.v.t.
- had gerookt
- had gerookt
- had gerookt
- hadden gerookt
- hadden gerookt
- hadden gerookt
o.t.t.t.
- zal roken
- zult roken
- zal roken
- zullen roken
- zullen roken
- zullen roken
o.v.t.t.
- zou roken
- zou roken
- zou roken
- zouden roken
- zouden roken
- zouden roken
en verder
- is gerookt
- zijn gerookt
diversen
- rook!
- rookt!
- gerookt
- rokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor roken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fumer | roken | dampen; oproken; stomen; uitwasemen; walm afgeven; walmen; wasemen |
Verwante woorden van "roken":
Verwante definities voor "roken":
Wiktionary: roken
roken
Cross Translation:
verb
roken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• roken | → fumer | ↔ rauchen — etwas anzünden und den Rauch einatmen |
• roken | → fumer | ↔ rauchen — Qualm in die Luft abgeben oder ausstoßen |
• roken | → fumer | ↔ smoke — to inhale and exhale smoke from a burning cigarette |
• roken | → fumer | ↔ smoke — to inhale and exhale tobacco smoke regularly or habitually |
• roken | → fumer | ↔ smoke — to give off smoke |
• roken | → fumer | ↔ smoke — to preserve or prepare by treating with smoke |
roken vorm van rok:
Vertaal Matrix voor rok:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
jupe | rok |
Verwante woorden van "rok":
Verwante definities voor "rok":
Wiktionary: rok
rok
Cross Translation:
noun
-
Tout ce qui est fait pour couvrir le corps, excepté le linge, la coiffure et la chaussure (Sens général)
- habit → gewaad; kledingstuk; rok
-
vête|fr partie de l’habillement féminin qui descendre depuis la ceinture plus ou moins bas, suivant la mode.
- jupe → rok; vrouwenrok
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rok | → jupe | ↔ Rock — unten offenes Kleidungsstück, das den Unterleib und (wenigstens teilweise) die Beine bedeckt (meist für Frauen) |
• rok | → jupe | ↔ skirt — clothing |
• rok | → jupe | ↔ skirt — part of dress |
ruiken:
-
ruiken (een geur verspreiden; rieken; geuren)
– waarnemen met je neus 1fleurer; exhaler; embaumer-
fleurer werkwoord (fleure, fleures, fleurons, fleurez, fleurent, fleurais, fleurait, fleurions, fleuriez, fleuraient, fleurai, fleuras, fleura, fleurâmes, fleurâtes, fleurèrent, fleurerai, fleureras, fleurera, fleurerons, fleurerez, fleureront)
-
exhaler werkwoord (exhale, exhales, exhalons, exhalez, exhalent, exhalais, exhalait, exhalions, exhaliez, exhalaient, exhalai, exhalas, exhala, exhalâmes, exhalâtes, exhalèrent, exhalerai, exhaleras, exhalera, exhalerons, exhalerez, exhaleront)
-
embaumer werkwoord (embaume, embaumes, embaumons, embaumez, embaument, embaumais, embaumait, embaumions, embaumiez, embaumaient, embaumai, embaumas, embauma, embaumâmes, embaumâtes, embaumèrent, embaumerai, embaumeras, embaumera, embaumerons, embaumerez, embaumeront)
-
-
ruiken (stinken; meuren; een luchtje hebben; rieken; walmen; geuren)
– een geur verspreiden 1sentir mauvais; puer; empester-
sentir mauvais werkwoord
-
puer werkwoord (pue, pues, puons, puez, puent, puais, puait, puions, puiez, puaient, puai, puas, pua, puâmes, puâtes, puèrent, puerai, pueras, puera, puerons, puerez, pueront)
-
empester werkwoord (empeste, empestes, empestons, empestez, empestent, empestais, empestait, empestions, empestiez, empestaient, empestai, empestas, empesta, empestâmes, empestâtes, empestèrent, empesterai, empesteras, empestera, empesterons, empesterez, empesteront)
-
Conjugations for ruiken:
o.t.t.
- ruik
- ruikt
- ruikt
- ruiken
- ruiken
- ruiken
o.v.t.
- rook
- rook
- rook
- roken
- roken
- roken
v.t.t.
- heb geroken
- hebt geroken
- heeft geroken
- hebben geroken
- hebben geroken
- hebben geroken
v.v.t.
- had geroken
- had geroken
- had geroken
- hadden geroken
- hadden geroken
- hadden geroken
o.t.t.t.
- zal ruiken
- zult ruiken
- zal ruiken
- zullen ruiken
- zullen ruiken
- zullen ruiken
o.v.t.t.
- zou ruiken
- zou ruiken
- zou ruiken
- zouden ruiken
- zouden ruiken
- zouden ruiken
diversen
- ruik!
- ruikt!
- geroken
- ruikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ruiken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
embaumer | een geur verspreiden; geuren; rieken; ruiken | balsemen; inbalsemen |
empester | een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen | bederven; vergallen; verknoeien; verpesten |
exhaler | een geur verspreiden; geuren; rieken; ruiken | dampen; stomen; uitwasemen; wasemen |
fleurer | een geur verspreiden; geuren; rieken; ruiken | geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met |
puer | een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen | |
sentir mauvais | een luchtje hebben; geuren; meuren; rieken; ruiken; stinken; walmen |
Verwante definities voor "ruiken":
Wiktionary: ruiken
ruiken
ruiken
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ruiken | → sentir | ↔ smell — sense with nose |
• ruiken | → sentir | ↔ smell — have the smell of |
• ruiken | → sentir | ↔ smell — have a particular smell |