Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- laptop:
- oplappen:
-
Wiktionary:
- laptop → ordinateur portable, portable
- oplappen → rapiécer, ravauder
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor laptop (Nederlands) in het Frans
laptop:
Vertaal Matrix voor laptop:
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
portable | laptop | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
portable | draagbaar; goedzittend; te dragen |
Wiktionary: laptop
laptop
noun
laptop
-
kleine draagbare computer
- laptop → ordinateur portable
noun
-
ordinateur qui est peut être transporter facilement.
-
Ordinateur portable
laptop vorm van oplappen:
-
oplappen (opkalefateren; opknappen; opvijzelen)
relever; remonter; rehausser; se remettre; réparer; se rafraîchir; soulever; arranger; réconforter-
relever werkwoord (relève, relèves, relevons, relevez, relèvent, relevais, relevait, relevions, releviez, relevaient, relevai, relevas, releva, relevâmes, relevâtes, relevèrent, relèverai, relèveras, relèvera, relèverons, relèverez, relèveront)
-
remonter werkwoord (remonte, remontes, remontons, remontez, remontent, remontais, remontait, remontions, remontiez, remontaient, remontai, remontas, remonta, remontâmes, remontâtes, remontèrent, remonterai, remonteras, remontera, remonterons, remonterez, remonteront)
-
rehausser werkwoord (rehausse, rehausses, rehaussons, rehaussez, rehaussent, rehaussais, rehaussait, rehaussions, rehaussiez, rehaussaient, rehaussai, rehaussas, rehaussa, rehaussâmes, rehaussâtes, rehaussèrent, rehausserai, rehausseras, rehaussera, rehausserons, rehausserez, rehausseront)
-
se remettre werkwoord
-
réparer werkwoord (répare, répares, réparons, réparez, réparent, réparais, réparait, réparions, répariez, réparaient, réparai, réparas, répara, réparâmes, réparâtes, réparèrent, réparerai, répareras, réparera, réparerons, réparerez, répareront)
-
se rafraîchir werkwoord
-
soulever werkwoord (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, soulèvent, soulevais, soulevait, soulevions, souleviez, soulevaient, soulevai, soulevas, souleva, soulevâmes, soulevâtes, soulevèrent, soulèverai, soulèveras, soulèvera, soulèverons, soulèverez, soulèveront)
-
arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, arrangent, arrangeais, arrangeait, arrangions, arrangiez, arrangeaient, arrangeai, arrangeas, arrangea, arrangeâmes, arrangeâtes, arrangèrent, arrangerai, arrangeras, arrangera, arrangerons, arrangerez, arrangeront)
-
réconforter werkwoord (réconforte, réconfortes, réconfortons, réconfortez, réconfortent, réconfortais, réconfortait, réconfortions, réconfortiez, réconfortaient, réconfortai, réconfortas, réconforta, réconfortâmes, réconfortâtes, réconfortèrent, réconforterai, réconforteras, réconfortera, réconforterons, réconforterez, réconforteront)
-
Conjugations for oplappen:
o.t.t.
- lap op
- lapt op
- lapt op
- lappen op
- lappen op
- lappen op
o.v.t.
- lapte op
- lapte op
- lapte op
- lapten op
- lapten op
- lapten op
v.t.t.
- heb opgelapt
- hebt opgelapt
- heeft opgelapt
- hebben opgelapt
- hebben opgelapt
- hebben opgelapt
v.v.t.
- had opgelapt
- had opgelapt
- had opgelapt
- hadden opgelapt
- hadden opgelapt
- hadden opgelapt
o.t.t.t.
- zal oplappen
- zult oplappen
- zal oplappen
- zullen oplappen
- zullen oplappen
- zullen oplappen
o.v.t.t.
- zou oplappen
- zou oplappen
- zou oplappen
- zouden oplappen
- zouden oplappen
- zouden oplappen
en verder
- ben opgelapt
- bent opgelapt
- is opgelapt
- zijn opgelapt
- zijn opgelapt
- zijn opgelapt
diversen
- lap op!
- lapt op!
- opgelapt
- oplappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
oplappen (dokteren)