Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor laptop (Nederlands) in het Frans

laptop:

laptop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de laptop

Vertaal Matrix voor laptop:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
portable laptop
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
portable draagbaar; goedzittend; te dragen

Wiktionary: laptop

laptop
noun
  1. kleine draagbare computer
laptop
noun
  1. ordinateur qui est peut être transporter facilement.
  2. Ordinateur portable

laptop vorm van oplappen:

oplappen werkwoord (lap op, lapt op, lapte op, lapten op, opgelapt)

  1. oplappen (opkalefateren; opknappen; opvijzelen)
    relever; remonter; rehausser; se remettre; réparer; se rafraîchir; soulever; arranger; réconforter
    • relever werkwoord (relève, relèves, relevons, relevez, )
    • remonter werkwoord (remonte, remontes, remontons, remontez, )
    • rehausser werkwoord (rehausse, rehausses, rehaussons, rehaussez, )
    • se remettre werkwoord
    • réparer werkwoord (répare, répares, réparons, réparez, )
    • se rafraîchir werkwoord
    • soulever werkwoord (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • réconforter werkwoord (réconforte, réconfortes, réconfortons, réconfortez, )

Conjugations for oplappen:

o.t.t.
  1. lap op
  2. lapt op
  3. lapt op
  4. lappen op
  5. lappen op
  6. lappen op
o.v.t.
  1. lapte op
  2. lapte op
  3. lapte op
  4. lapten op
  5. lapten op
  6. lapten op
v.t.t.
  1. heb opgelapt
  2. hebt opgelapt
  3. heeft opgelapt
  4. hebben opgelapt
  5. hebben opgelapt
  6. hebben opgelapt
v.v.t.
  1. had opgelapt
  2. had opgelapt
  3. had opgelapt
  4. hadden opgelapt
  5. hadden opgelapt
  6. hadden opgelapt
o.t.t.t.
  1. zal oplappen
  2. zult oplappen
  3. zal oplappen
  4. zullen oplappen
  5. zullen oplappen
  6. zullen oplappen
o.v.t.t.
  1. zou oplappen
  2. zou oplappen
  3. zou oplappen
  4. zouden oplappen
  5. zouden oplappen
  6. zouden oplappen
en verder
  1. ben opgelapt
  2. bent opgelapt
  3. is opgelapt
  4. zijn opgelapt
  5. zijn opgelapt
  6. zijn opgelapt
diversen
  1. lap op!
  2. lapt op!
  3. opgelapt
  4. oplappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oplappen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. oplappen (dokteren)
    le pratiquer

Vertaal Matrix voor oplappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pratiquer dokteren; oplappen
remonter opvaren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arranger opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opknappen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; schikken; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
pratiquer beoefenen; praktiseren; sport uitoefenen; uitoefenen; zich bezighouden met
rehausser opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen hoger maken; ophogen; verhogen
relever opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen gaan staan; hoger maken; hooghouden; in de hoogte houden; loshalen; naar buiten halen; omhooghalen; omhooghouden; omhoogkomen; ophalen; ophogen; ophouden; opklappen; oprollen; opstaan; opstropen; uithalen; verheffen; verhogen
remonter opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen omhoogtrekken
réconforter opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen bemoedigen; blij maken; ondersteunen; opbeuren; opfleuren; opkikkeren; opknappen; opmonteren; troosten; verfrissen; verkwikken; vertroosten; vrolijker worden
réparer opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aanpassen; bijspijkeren; bijstellen; boeten; fiksen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; inhalen; maken; rechtstrijken; rechtzetten; repareren; vernieuwen; verstellen
se rafraîchir opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen afkoelen; koelen; opfrissen; verfrissen; verkillen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; zich laven; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen; zich verkwikken; zijn dorst stillen
se remettre opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen bekomen; beteren; bijkomen; blij maken; fleurig maken; leven beteren; luwen; op adem komen; op zijn verhaal komen; opfleuren; opkrabbelen; opmonteren; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; verkwikken; vrolijker worden; wegsterven; zich hervinden
soulever opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; lichten; naar boven tillen; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opperen; optillen; opwaaien; opwerpen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tillen; vooruitkomen; vorderen

Wiktionary: oplappen