Nederlands
Uitgebreide vertaling voor stam (Nederlands) in het Frans
stam:
Vertaal Matrix voor stam:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
clan | stam; volksstam | bende; clan; familie; geslacht; kliek; onderonsje; stamhuis |
peuplade | stam; volksstam | familie; geslacht; stamhuis |
phylum | phylum; stam | |
racine | etymon; stam; stamvorm | hoofdmap; kroot; wortel |
radical | etymon; stam; stamvorm | radicaal; stamwoord; stamwoorden |
radical d'un mot | etymon; stam; stamvorm | |
tribu | stam; volksstam | familie; geslacht; stamhuis |
tronc | phylum; stam | boomstam; collectebus; offerblok; offerbus; romp |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
radical | extreem links; extremistisch; extremistische; ingrijpend; radicaal; radicale; radikaal; volkomen |
Verwante woorden van "stam":
Wiktionary: stam
stam
Cross Translation:
noun
stam
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stam | → parent | ↔ family — kin, tribe |
• stam | → embranchement | ↔ phylum — (biology, taxonomy) A rank in the classification of organisms, below kingdom and above class |
• stam | → racine; mot souche | ↔ root — philology: word from which another word or words are derived |
• stam | → tige | ↔ stem — botany: above-ground stalk of a vascular plant |
• stam | → racine; radical | ↔ stem — linguistics: main part of a word |
• stam | → tronc | ↔ tree trunk — the main structural member of a tree |
• stam | → tribu | ↔ tribe — group of people |
• stam | → tronc | ↔ trunk — tree trunk |
stam vorm van stammen:
-
stammen (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; ontspruiten; spruiten)
descendre de; venir de; provenir de; être originaire de; provenir; être issu de; germer-
descendre de werkwoord
-
venir de werkwoord
-
provenir de werkwoord
-
être originaire de werkwoord
-
provenir werkwoord (proviens, provient, provenons, provenez, proviennent, provenais, provenait, provenions, proveniez, provenaient, provins, provint, provînmes, provîntes, provinrent, proviendrai, proviendras, proviendra, proviendrons, proviendrez, proviendront)
-
être issu de werkwoord
-
germer werkwoord (germe, germes, germons, germez, germent, germais, germait, germions, germiez, germaient, germai, germas, germa, germâmes, germâtes, germèrent, germerai, germeras, germera, germerons, germerez, germeront)
-
Conjugations for stammen:
o.t.t.
- stam
- stamt
- stamt
- stammen
- stammen
- stammen
o.v.t.
- stamde
- stamde
- stamde
- stamden
- stamden
- stamden
v.t.t.
- heb gestamd
- hebt gestamd
- heeft gestamd
- hebben gestamd
- hebben gestamd
- hebben gestamd
v.v.t.
- had gestamd
- had gestamd
- had gestamd
- hadden gestamd
- hadden gestamd
- hadden gestamd
o.t.t.t.
- zal stammen
- zult stammen
- zal stammen
- zullen stammen
- zullen stammen
- zullen stammen
o.v.t.t.
- zou stammen
- zou stammen
- zou stammen
- zouden stammen
- zouden stammen
- zouden stammen
en verder
- ben gestamd
- bent gestamd
- is gestamd
- zijn gestamd
- zijn gestamd
- zijn gestamd
diversen
- stam!
- stamt!
- gestamd
- stammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de stammen (volksstammen)
-
de stammen (boomstammen)
Vertaal Matrix voor stammen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tribus | stammen; volksstammen | |
troncs | boomstammen; stammen | offerblokken |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
descendre de | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | |
germer | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | kiemen; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit |
provenir | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | spruiten; voortspruiten |
provenir de | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | |
venir de | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | |
être issu de | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | |
être originaire de | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen |