Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overmeesteren (Nederlands) in het Frans

overmeesteren:

overmeesteren werkwoord (overmeester, overmeestert, overmeesterde, overmeesterden, overmeesterd)

  1. overmeesteren (overweldigen; zich meester maken van; overmannen)
    vaincre; maîtriser; apprivoiser; envahir; posséder; gagner; soumettre; dominer; dompter; arriver; terrasser
    • vaincre werkwoord (vaincs, vainc, vainquons, vainquez, )
    • maîtriser werkwoord (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, )
    • apprivoiser werkwoord (apprivoise, apprivoises, apprivoisons, apprivoisez, )
    • envahir werkwoord (envahis, envahit, envahissons, envahissez, )
    • posséder werkwoord (possède, possèdes, possédons, possédez, )
    • gagner werkwoord (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, )
    • soumettre werkwoord (soumets, soumet, soumettons, soumettez, )
    • dominer werkwoord (domine, domines, dominons, dominez, )
    • dompter werkwoord (dompte, domptes, domptons, domptez, )
    • arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
    • terrasser werkwoord (terrasse, terrasses, terrassons, terrassez, )

Conjugations for overmeesteren:

o.t.t.
  1. overmeester
  2. overmeestert
  3. overmeestert
  4. overmeesteren
  5. overmeesteren
  6. overmeesteren
o.v.t.
  1. overmeesterde
  2. overmeesterde
  3. overmeesterde
  4. overmeesterden
  5. overmeesterden
  6. overmeesterden
v.t.t.
  1. heb overmeesterd
  2. hebt overmeesterd
  3. heeft overmeesterd
  4. hebben overmeesterd
  5. hebben overmeesterd
  6. hebben overmeesterd
v.v.t.
  1. had overmeesterd
  2. had overmeesterd
  3. had overmeesterd
  4. hadden overmeesterd
  5. hadden overmeesterd
  6. hadden overmeesterd
o.t.t.t.
  1. zal overmeesteren
  2. zult overmeesteren
  3. zal overmeesteren
  4. zullen overmeesteren
  5. zullen overmeesteren
  6. zullen overmeesteren
o.v.t.t.
  1. zou overmeesteren
  2. zou overmeesteren
  3. zou overmeesteren
  4. zouden overmeesteren
  5. zouden overmeesteren
  6. zouden overmeesteren
en verder
  1. ben overmeesterd
  2. bent overmeesterd
  3. is overmeesterd
  4. zijn overmeesterd
  5. zijn overmeesterd
  6. zijn overmeesterd
diversen
  1. overmeester!
  2. overmeestert!
  3. overmeesterd
  4. overmeesterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor overmeesteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arriver plaatsvinden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apprivoiser overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van africhten; dier africhten; dresseren; onder gezag brengen; onderwerpen; trainen
arriver overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; bekruipen; belanden; bewerkstelligen; eindigen; finishen; fixen; gebeuren; geraken; geschieden; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overwaaien; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voorbijtrekken; voordoen; voorvallen; zich aandienen; zich voordoen
dominer overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; groeien; groot worden; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; intomen; macht uitoefenen; machtiger zijn; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; opgroeien; overheersen; regeren; terughouden; uitrijzen; uittorenen
dompter overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van africhten; bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dier africhten; dresseren; in bedwang houden; intomen; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; temmen; terughouden; trainen
envahir overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van aankomen; bezoeken; binnen gaan; binnendringen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; inlopen; invallen; langskomen; naar binnen vallen; onder gezag brengen; onderwerpen; onverwachts langskomen; op bezoek komen; opzoeken; overbluffen; overdonderen; penetreren; voorbijkomen
gagner overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van behalen; bekruipen; besparen; binnenbrengen; binnenhalen; de overwinning behalen; eigen maken; geld besparen; gewinnen; halen; het gevoel krijgen; iets bemachtigen; kopen; matigen; minder gebruiken; overwinnen; pakken; te boven komen; te pakken krijgen; verdienen; verkrijgen; verslaan; verwerven; winnen; zegevieren
maîtriser overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van bedaren; bedwingen; beheersen; beperken; beteugelen; de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heersen; in bedwang houden; indammen; inkapselen; inperken; intomen; leerstof beheersen; limiteren; macht uitoefenen; matigen; onder de knie hebben; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; regeren; terughouden
posséder overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van beschikken over; bezitten; eigen; hebben; in eigendom hebben
soumettre overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van onder gezag brengen; onderwerpen; ter overweging geven; voorleggen
terrasser overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van overbluffen; overdonderen
vaincre overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van de overwinning behalen; overwinnen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren

Wiktionary: overmeesteren


Cross Translation:
FromToVia
overmeesteren battre; surpasser; vaincre; défaire; dominer; aplatir; écraser; enfoncer best — to beat
overmeesteren réprimer quell — transitive: to subdue, put down