Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. oprukken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor oprukken (Nederlands) in het Frans

oprukken:

oprukken werkwoord (ruk op, rukt op, rukte op, rukten op, opgerukt)

  1. oprukken (opmarcheren)
    avancer; marcher
    • avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, )
    • marcher werkwoord (marche, marches, marchons, marchez, )

Conjugations for oprukken:

o.t.t.
  1. ruk op
  2. rukt op
  3. rukt op
  4. rukken op
  5. rukken op
  6. rukken op
o.v.t.
  1. rukte op
  2. rukte op
  3. rukte op
  4. rukten op
  5. rukten op
  6. rukten op
v.t.t.
  1. ben opgerukt
  2. bent opgerukt
  3. is opgerukt
  4. zijn opgerukt
  5. zijn opgerukt
  6. zijn opgerukt
v.v.t.
  1. was opgerukt
  2. was opgerukt
  3. was opgerukt
  4. waren opgerukt
  5. waren opgerukt
  6. waren opgerukt
o.t.t.t.
  1. zal oprukken
  2. zult oprukken
  3. zal oprukken
  4. zullen oprukken
  5. zullen oprukken
  6. zullen oprukken
o.v.t.t.
  1. zou oprukken
  2. zou oprukken
  3. zou oprukken
  4. zouden oprukken
  5. zouden oprukken
  6. zouden oprukken
diversen
  1. ruk op!
  2. rukt op!
  3. opgerukt
  4. oprukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oprukken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. oprukken
    l'avancer; l'avancement; le s'avancer

Vertaal Matrix voor oprukken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avancement oprukken bevordering; graad van doctor verkrijgen; ontwikkelingsgang; opklimming in rang; progressie; promotie; verloop; voortgang; vooruitgaan; vooruitgang; vorderen; vordering
avancer oprukken
s'avancer oprukken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avancer opmarcheren; oprukken aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opperen; opschuiven; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
marcher opmarcheren; oprukken aanstaan; functioneren; in werking zijn
s'avancer aanrukken