Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- tuimelen:
-
Wiktionary:
- tuimelen → tomber, dégringoler
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor tuimelen (Nederlands) in het Frans
tuimelen:
-
tuimelen (vallen; flikkeren; kiepen; kieperen; kelderen)
tomber; dégringoler; basculer; culbuter-
tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, tombent, tombais, tombait, tombions, tombiez, tombaient, tombai, tombas, tomba, tombâmes, tombâtes, tombèrent, tomberai, tomberas, tombera, tomberons, tomberez, tomberont)
-
dégringoler werkwoord (dégringole, dégringoles, dégringolons, dégringolez, dégringolent, dégringolais, dégringolait, dégringolions, dégringoliez, dégringolaient, dégringolai, dégringolas, dégringola, dégringolâmes, dégringolâtes, dégringolèrent, dégringolerai, dégringoleras, dégringolera, dégringolerons, dégringolerez, dégringoleront)
-
basculer werkwoord (bascule, bascules, basculons, basculez, basculent, basculais, basculait, basculions, basculiez, basculaient, basculai, basculas, bascula, basculâmes, basculâtes, basculèrent, basculerai, basculeras, basculera, basculerons, basculerez, basculeront)
-
culbuter werkwoord (culbute, culbutes, culbutons, culbutez, culbutent, culbutais, culbutait, culbutions, culbutiez, culbutaient, culbutai, culbutas, culbuta, culbutâmes, culbutâtes, culbutèrent, culbuterai, culbuteras, culbutera, culbuterons, culbuterez, culbuteront)
-
Conjugations for tuimelen:
o.t.t.
- tuimel
- tuimelt
- tuimelt
- tuimelen
- tuimelen
- tuimelen
o.v.t.
- tuimelde
- tuimelde
- tuimelde
- tuimelden
- tuimelden
- tuimelden
v.t.t.
- heb getuimeld
- hebt getuimeld
- heeft getuimeld
- hebben getuimeld
- hebben getuimeld
- hebben getuimeld
v.v.t.
- had getuimeld
- had getuimeld
- had getuimeld
- hadden getuimeld
- hadden getuimeld
- hadden getuimeld
o.t.t.t.
- zal tuimelen
- zult tuimelen
- zal tuimelen
- zullen tuimelen
- zullen tuimelen
- zullen tuimelen
o.v.t.t.
- zou tuimelen
- zou tuimelen
- zou tuimelen
- zouden tuimelen
- zouden tuimelen
- zouden tuimelen
en verder
- ben getuimeld
- bent getuimeld
- is getuimeld
- zijn getuimeld
- zijn getuimeld
- zijn getuimeld
diversen
- tuimel!
- tuimelt!
- getuimeld
- tuimelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
tuimelen (vallen)
Vertaal Matrix voor tuimelen:
Wiktionary: tuimelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tuimelen | → tomber; dégringoler | ↔ purzeln — mit dem Kopf voraus hinfallen |
• tuimelen | → dégringoler | ↔ plummet — to drop swiftly, in a direct manner; to fall quickly |
• tuimelen | → dégringoler | ↔ tumble — to fall end over end |