Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor hecht (Nederlands) in het Frans
hecht:
-
hecht
Vertaal Matrix voor hecht:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
résistant | verzetsstrijder | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
résistant | hecht | bestand tegen; bestendig; betrouwbaar; degelijk; deugdelijk; duurzame; opgewassen tegen; solide; stevig |
solide | hecht | aannemelijk; behoorlijk; bestendig; betrouwbaar; danig; dapper; degelijk; degelijke; deugdelijk; doorwrocht; duchtig; ferm; fiks; flink; fors; gedegen; gefundeerd; gegrond; kordaat; logisch; moedig; moreel sterk; onderlegd; onveranderlijk; op goede gronden steunend; potig; robuust; solide; standvastig; steekhoudend; sterk; stevig; stevig gebouwd; stoer; van goede hoedanigheid |
stable | hecht | bestendig; duurzaam; duurzame; ferm; fiks; flink; gelijkblijvend; gelijkmatig; gestaag; onveranderlijk; stabiel; stevig |
Verwante woorden van "hecht":
Wiktionary: hecht
hecht
adjective
hecht vorm van hechten:
-
hechten (vastnaaien)
suturer; coudre-
suturer werkwoord (suture, sutures, suturons, suturez, suturent, suturais, suturait, suturions, suturiez, suturaient, suturai, suturas, sutura, suturâmes, suturâtes, suturèrent, suturerai, sutureras, suturera, suturerons, suturerez, sutureront)
-
coudre werkwoord (couds, coudt, cousons, cousez, cousent, cousais, cousait, cousions, cousiez, cousaient, cousis, cousit, cousîmes, cousîtes, cousirent, coudrai, coudras, coudra, coudrons, coudrez, coudront)
-
-
hechten (aanhechten; bevestigen)
attacher; fixer; assujettir; rattacher; caler-
attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
-
assujettir werkwoord (assujettis, assujettit, assujettissons, assujettissez, assujettissent, assujettissais, assujettissait, assujettissions, assujettissiez, assujettissaient, assujettîmes, assujettîtes, assujettirent, assujettirai, assujettiras, assujettira, assujettirons, assujettirez, assujettiront)
-
rattacher werkwoord (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, rattachent, rattachais, rattachait, rattachions, rattachiez, rattachaient, rattachai, rattachas, rattacha, rattachâmes, rattachâtes, rattachèrent, rattacherai, rattacheras, rattachera, rattacherons, rattacherez, rattacheront)
-
caler werkwoord
-
-
hechten (vastlijmen; vasthechten; lijmen; vastplakken; opplakken)
coller; attacher; engluer; fixer; rattacher; s'attacher-
coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, collent, collais, collait, collions, colliez, collaient, collai, collas, colla, collâmes, collâtes, collèrent, collerai, colleras, collera, collerons, collerez, colleront)
-
attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
engluer werkwoord (englue, englues, engluons, engluez, engluent, engluais, engluait, engluions, engluiez, engluaient, engluai, engluas, englua, engluâmes, engluâtes, engluèrent, engluerai, englueras, engluera, engluerons, engluerez, englueront)
-
fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
-
rattacher werkwoord (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, rattachent, rattachais, rattachait, rattachions, rattachiez, rattachaient, rattachai, rattachas, rattacha, rattachâmes, rattachâtes, rattachèrent, rattacherai, rattacheras, rattachera, rattacherons, rattacherez, rattacheront)
-
s'attacher werkwoord
-
Conjugations for hechten:
o.t.t.
- hecht
- hecht
- hecht
- hechten
- hechten
- hechten
o.v.t.
- hechtte
- hechtte
- hechtte
- hechtten
- hechtten
- hechtten
v.t.t.
- heb gehecht
- hebt gehecht
- heeft gehecht
- hebben gehecht
- hebben gehecht
- hebben gehecht
v.v.t.
- had gehecht
- had gehecht
- had gehecht
- hadden gehecht
- hadden gehecht
- hadden gehecht
o.t.t.t.
- zal hechten
- zult hechten
- zal hechten
- zullen hechten
- zullen hechten
- zullen hechten
o.v.t.t.
- zou hechten
- zou hechten
- zou hechten
- zouden hechten
- zouden hechten
- zouden hechten
en verder
- ben gehecht
- bent gehecht
- is gehecht
- zijn gehecht
- zijn gehecht
- zijn gehecht
diversen
- hecht!
- hecht!
- gehecht
- hechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze