Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- forceren:
-
Wiktionary:
- forceren → forcer, se forcer, contraindre, imposer
- forceren → forcer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor forceren (Nederlands) in het Frans
forceren:
-
forceren (dwingen)
obliger; imposer; forcer; contraindre; brusquer-
obliger werkwoord (oblige, obliges, obligeons, obligez, obligent, obligeais, obligeait, obligions, obligiez, obligeaient, obligeai, obligeas, obligea, obligeâmes, obligeâtes, obligèrent, obligerai, obligeras, obligera, obligerons, obligerez, obligeront)
-
imposer werkwoord (impose, imposes, imposons, imposez, imposent, imposais, imposait, imposions, imposiez, imposaient, imposai, imposas, imposa, imposâmes, imposâtes, imposèrent, imposerai, imposeras, imposera, imposerons, imposerez, imposeront)
-
forcer werkwoord (force, forces, forçons, forcez, forcent, forçais, forçait, forcions, forciez, forçaient, forçai, forças, força, forçâmes, forçâtes, forcèrent, forcerai, forceras, forcera, forcerons, forcerez, forceront)
-
contraindre werkwoord (contrains, contraint, contraignons, contraignez, contraignent, contraignais, contraignait, contraignions, contraigniez, contraignaient, contraignis, contraignit, contraignîmes, contraignîtes, contraignirent, contraindrai, contraindras, contraindra, contraindrons, contraindrez, contraindront)
-
brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, brusquent, brusquais, brusquait, brusquions, brusquiez, brusquaient, brusquai, brusquas, brusqua, brusquâmes, brusquâtes, brusquèrent, brusquerai, brusqueras, brusquera, brusquerons, brusquerez, brusqueront)
-
-
forceren (afdwingen; dwingen)
contraindre; forcer-
contraindre werkwoord (contrains, contraint, contraignons, contraignez, contraignent, contraignais, contraignait, contraignions, contraigniez, contraignaient, contraignis, contraignit, contraignîmes, contraignîtes, contraignirent, contraindrai, contraindras, contraindra, contraindrons, contraindrez, contraindront)
-
forcer werkwoord (force, forces, forçons, forcez, forcent, forçais, forçait, forcions, forciez, forçaient, forçai, forças, força, forçâmes, forçâtes, forcèrent, forcerai, forceras, forcera, forcerons, forcerez, forceront)
-
-
forceren (overbelasten)
surcharger-
surcharger werkwoord (surcharge, surcharges, surchargeons, surchargez, surchargent, surchargeais, surchargeait, surchargions, surchargiez, surchargeaient, surchargeai, surchargeas, surchargea, surchargeâmes, surchargeâtes, surchargèrent, surchargerai, surchargeras, surchargera, surchargerons, surchargerez, surchargeront)
-
-
forceren (verbreken; beëindigen; afbreken; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbrijzelen)
rompre; déroger; interrompre; briser; transgresser-
rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, rompent, rompais, rompait, rompions, rompiez, rompaient, rompis, rompit, rompîmes, rompîtes, rompirent, romprai, rompras, rompra, romprons, romprez, rompront)
-
déroger werkwoord
-
interrompre werkwoord (interromps, interrompt, interrompons, interrompez, interrompent, interrompais, interrompait, interrompions, interrompiez, interrompaient, interrompis, interrompit, interrompîmes, interrompîtes, interrompirent, interromprai, interrompras, interrompra, interromprons, interromprez, interrompront)
-
briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, brisent, brisais, brisait, brisions, brisiez, brisaient, brisai, brisas, brisa, brisâmes, brisâtes, brisèrent, briserai, briseras, brisera, briserons, briserez, briseront)
-
transgresser werkwoord (transgresse, transgresses, transgressons, transgressez, transgressent, transgressais, transgressait, transgressions, transgressiez, transgressaient, transgressai, transgressas, transgressa, transgressâmes, transgressâtes, transgressèrent, transgresserai, transgresseras, transgressera, transgresserons, transgresserez, transgresseront)
-
Conjugations for forceren:
o.t.t.
- forceer
- forceert
- forceert
- forceren
- forceren
- forceren
o.v.t.
- forceerde
- forceerde
- forceerde
- forceerden
- forceerden
- forceerden
v.t.t.
- heb geforceerd
- hebt geforceerd
- heeft geforceerd
- hebben geforceerd
- hebben geforceerd
- hebben geforceerd
v.v.t.
- had geforceerd
- had geforceerd
- had geforceerd
- hadden geforceerd
- hadden geforceerd
- hadden geforceerd
o.t.t.t.
- zal forceren
- zult forceren
- zal forceren
- zullen forceren
- zullen forceren
- zullen forceren
o.v.t.t.
- zou forceren
- zou forceren
- zou forceren
- zouden forceren
- zouden forceren
- zouden forceren
en verder
- ben geforceerd
- bent geforceerd
- is geforceerd
- zijn geforceerd
- zijn geforceerd
- zijn geforceerd
diversen
- forceer!
- forceert!
- geforceerd
- forcerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
forceren (opdringen)
Vertaal Matrix voor forceren:
Frans
Uitgebreide vertaling voor forceren (Frans) in het Nederlands
forceren: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- force: druk; dwang; pressie; sterkte; energie; daadkracht; werklust; momentum; fut; puf; esprit; aandrift; kracht; intensiteit; hevigheid; felheid; heftigheid; geweld; vermogen; stimulans; prikkel; impuls; dynamiek; fiksheid; invloed; macht; stevigheid; doortastendheid; krachtdadigheid; flinkheid; fermheid; forsheid
- rené: herboren
- forcé: gemaakt; gedwongen; onnatuurlijk; geforceerd; gemaakte gevoelens; verplicht; onvrijwillig; vertrokken; gezocht; gekunsteld; geaffecteerd; gewrongen; kunstmatig; noodgedwongen; dwangmatig
- forcer: dwingen; afdwingen; forceren; aanvallen; overvallen; doordrijven; bestormen; attaqueren; verplichten; kraken; openbreken; losbreken; opdwingen; openrukken; onttrekken; ontrukken; noodzaken tot; iem. afdwingen