Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- aftrap:
- aftrappen:
-
Wiktionary:
- aftrap → engagement, coup d’envoi
- aftrap → coup d'envoi
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aftrap (Nederlands) in het Frans
aftrap:
-
de aftrap
le coup d'envoi
Vertaal Matrix voor aftrap:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
coup d'envoi | aftrap | uittrap |
Verwante woorden van "aftrap":
Wiktionary: aftrap
aftrap
Cross Translation:
noun
aftrap
-
de eerste trap vanuit de middencirkel bij het begin van speeltijd van een voetbalwedstrijd
- aftrap → engagement
noun
-
(sport) commencement d’un match de sport.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aftrap | → coup d'envoi | ↔ kick-off — opening kick in football |
aftrappen:
-
aftrappen
-
aftrappen
se débattre; donner des coups de pied; donner l'envoi; user ses chaussures-
se débattre werkwoord
-
donner des coups de pied werkwoord
-
donner l'envoi werkwoord
-
user ses chaussures werkwoord
-
Conjugations for aftrappen:
o.t.t.
- trap af
- trapt af
- trapt af
- trappen af
- trappen af
- trappen af
o.v.t.
- trapte af
- trapte af
- trapte af
- trapten af
- trapten af
- trapten af
v.t.t.
- heb afgetrapt
- hebt afgetrapt
- heeft afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
- hebben afgetrapt
v.v.t.
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- had afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
- hadden afgetrapt
o.t.t.t.
- zal aftrappen
- zult aftrappen
- zal aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
- zullen aftrappen
o.v.t.t.
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zou aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
- zouden aftrappen
diversen
- trap af!
- trapt af!
- afgetrapt
- aftrappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aftrappen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
donner des coups de pied | aftrappen | schoppen; trappen; trappen geven |
donner l'envoi | aftrappen | |
engager | aftrappen | aangaan; aangrijpen; aanknopen; aannemen; aanroepen; aantrekken; aanvaarden; aanvangen; aanwenden; aanwerven; accepteren; beginnen; benoemen; benutten; engageren; erbij betrekken; erbij halen; erbij roepen; gebruiken; in dienst nemen; in functie aanstellen; in ontvangst nemen; inhuren; inroepen; inviteren; mobiliseren; ondernemen; ontvangen; panden; rekruteren; ronselen; starten; toepassen; uitnodigen; van start gaan; werven |
se débattre | aftrappen | afweren; opboksen; verdedigen; verweren; weren |
user ses chaussures | aftrappen |