Nederlands
Uitgebreide vertaling voor teweegbrengen (Nederlands) in het Frans
teweegbrengen:
teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
-
teweegbrengen (veroorzaken)
susciter; amener à; provoquer; donner lieu à; occasionner; inciter a; inciter à; inciter quelqu'un à; être l'instigateur de-
susciter werkwoord (suscite, suscites, suscitons, suscitez, suscitent, suscitais, suscitait, suscitions, suscitiez, suscitaient, suscitai, suscitas, suscita, suscitâmes, suscitâtes, suscitèrent, susciterai, susciteras, suscitera, susciterons, susciterez, susciteront)
-
amener à werkwoord
-
provoquer werkwoord (provoque, provoques, provoquons, provoquez, provoquent, provoquais, provoquait, provoquions, provoquiez, provoquaient, provoquai, provoquas, provoqua, provoquâmes, provoquâtes, provoquèrent, provoquerai, provoqueras, provoquera, provoquerons, provoquerez, provoqueront)
-
donner lieu à werkwoord
-
occasionner werkwoord (occasionne, occasionnes, occasionnons, occasionnez, occasionnent, occasionnais, occasionnait, occasionnions, occasionniez, occasionnaient, occasionnai, occasionnas, occasionna, occasionnâmes, occasionnâtes, occasionnèrent, occasionnerai, occasionneras, occasionnera, occasionnerons, occasionnerez, occasionneront)
-
inciter a werkwoord
-
inciter à werkwoord
-
inciter quelqu'un à werkwoord
-
être l'instigateur de werkwoord
-
-
teweegbrengen (losmaken)
amener; causer-
amener werkwoord (amène, amènes, amenons, amenez, amènent, amenais, amenait, amenions, ameniez, amenaient, amenai, amenas, amena, amenâmes, amenâtes, amenèrent, amènerai, amèneras, amènera, amènerons, amènerez, amèneront)
-
causer werkwoord (cause, causes, causons, causez, causent, causais, causait, causions, causiez, causaient, causai, causas, causa, causâmes, causâtes, causèrent, causerai, causeras, causera, causerons, causerez, causeront)
-
Conjugations for teweegbrengen:
o.t.t.
- breng teweeg
- brengt teweeg
- brengt teweeg
- brengen teweeg
- brengen teweeg
- brengen teweeg
o.v.t.
- bracht teweeg
- bracht teweeg
- bracht teweeg
- brachten teweeg
- brachten teweeg
- brachten teweeg
v.t.t.
- heb teweeggebracht
- hebt teweeggebracht
- heeft teweeggebracht
- hebben teweeggebracht
- hebben teweeggebracht
- hebben teweeggebracht
v.v.t.
- had teweeggebracht
- had teweeggebracht
- had teweeggebracht
- hadden teweeggebracht
- hadden teweeggebracht
- hadden teweeggebracht
o.t.t.t.
- zal teweegbrengen
- zult teweegbrengen
- zal teweegbrengen
- zullen teweegbrengen
- zullen teweegbrengen
- zullen teweegbrengen
o.v.t.t.
- zou teweegbrengen
- zou teweegbrengen
- zou teweegbrengen
- zouden teweegbrengen
- zouden teweegbrengen
- zouden teweegbrengen
en verder
- ben teweeggebracht
- bent teweeggebracht
- is teweeggebracht
- zijn teweeggebracht
- zijn teweeggebracht
- zijn teweeggebracht
diversen
- breng teweeg!
- brengt teweeg!
- teweeggebracht
- teweegbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
teweegbrengen (teweegbrenging; gevolg)
la provocation
Vertaal Matrix voor teweegbrengen:
Wiktionary: teweegbrengen
teweegbrengen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• teweegbrengen | → causer; réaliser | ↔ elicit — To draw out, bring out. |