Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. programma:
  2. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. programmer:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor programma (Nederlands) in het Frans

programma:

programma [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het programma (radio-uitzending; uitzending)
    – uitzending van radio of televisie 1
    le programme; l'émission; la retransmission; la radiodiffusion
  2. het programma (engine)
    le moteur
    • moteur [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. het programma (toepassing)
    l'application; le programme
  4. het programma
    le programme

Vertaal Matrix voor programma:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
application programma; toepassing aandrang; aanleggen; aanwenden; aanwending; ambitie; applicatie; arbeidzaamheid; behandeling; boordsel; devotie; doel; doeleinde; drang; eerzucht; galon; gebruik; genegenheid; hantering; ijver; ijverigheid; industrie; inzet; naarstigheid; nijverheid; noestigheid; omzoming; oplegsel; overgave; passement; streven; tak van nijverheid; toegewijdheid; toepassing; toewijding; trouw; vlijt; vlijtigheid; werklust; werkzaamheid; zakelijke toepassing; zorgzaamheid
moteur engine; programma aandrijving; krachtwerktuig; motor
programme programma; radio-uitzending; toepassing; uitzending
radiodiffusion programma; radio-uitzending; uitzending radio; radioprogramma; radiouitzending; uitzending
retransmission programma; radio-uitzending; uitzending herhaling; heruitzending
émission programma; radio-uitzending; uitzending afgifte; emissie; radio; radioprogramma; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitreiking; uitstoot; uitzending; verstrekking

Verwante woorden van "programma":

  • programmaatje, programmaatjes

Verwante definities voor "programma":

  1. instructie voor verwerking van gegevens door een computer1
    • met dit programma kun je tekstverwerken1
  2. opsomming van wat er gaat gebeuren1
    • op het programma staat een optreden van Paul de Leeuw1
  3. plannen die een politieke partij met het land heeft1
    • het programma van D661
  4. uitzending van radio of televisie1
    • in dit programma aandacht voor de daklozen1

Wiktionary: programma

programma
noun
  1. een applicatie voor de computer

Cross Translation:
FromToVia
programma planning agenda — temporally organized plan
programma ordre du jour agenda — list of matters to be taken up
programma cycle cycle — program on a washing machine
programma programme program — set of structured activities
programma programme; programmation program — leaflet listing information about a play, game or other activity
programma émission program — performance of a show or other broadcast on radio or television
programma programme program — software application
programma planning; horaire; ordonnancement; emploi du temps schedule — time-based plan of events
programma programme Programm — alle Veranstaltungen, Darbietungen oder Aufführungen in zeitlich festgelegter Reihenfolge bei Theater, Oper, Kino, Rundfunk oder Ähnlichem
programma programme Programm — eine Folge von Anweisungen für eine Maschine (häufig für einen Computer) oder Anlage
programma chaîne Programm — ein Hörfunk- oder Fernsehsender
programma programme Programm — ein Blatt oder Heft, in dem das Programm[3] steht
programma programme Programm — ein Konzept zum Erreichen bestimmter Ziele

Verwante vertalingen van programma



Frans

Uitgebreide vertaling voor programma (Frans) in het Nederlands

programma vorm van programmer:

programmer werkwoord (programme, programmes, programmons, programmez, )

  1. programmer
    programmeren
    • programmeren werkwoord (programmeer, programmeert, programmeerde, programmeerden, geprogrammeerd)

Conjugations for programmer:

Présent
  1. programme
  2. programmes
  3. programme
  4. programmons
  5. programmez
  6. programment
imparfait
  1. programmais
  2. programmais
  3. programmait
  4. programmions
  5. programmiez
  6. programmaient
passé simple
  1. programmai
  2. programmas
  3. programma
  4. programmâmes
  5. programmâtes
  6. programmèrent
futur simple
  1. programmerai
  2. programmeras
  3. programmera
  4. programmerons
  5. programmerez
  6. programmeront
subjonctif présent
  1. que je programme
  2. que tu programmes
  3. qu'il programme
  4. que nous programmions
  5. que vous programmiez
  6. qu'ils programment
conditionnel présent
  1. programmerais
  2. programmerais
  3. programmerait
  4. programmerions
  5. programmeriez
  6. programmeraient
passé composé
  1. ai programmé
  2. as programmé
  3. a programmé
  4. avons programmé
  5. avez programmé
  6. ont programmé
divers
  1. programme!
  2. programmez!
  3. programmons!
  4. programmé
  5. programmant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor programmer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
programmeren programmer

Synoniemen voor "programmer":


Wiktionary: programmer

programmer
verb
  1. het schrijven van computerporgramma

Cross Translation:
FromToVia
programmer programmeren code — write software programs
programmer programmeren program — enter a program or other instructions into a computer
programmer vastleggen; plannen program — put together the schedule of an event