Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- uitrichten:
-
Wiktionary:
- uitrichten → construire, fabriquer, opérer, poser
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitrichten (Nederlands) in het Frans
uitrichten:
-
uitrichten (doen; uitvoeren; verrichten; handelen)
faire; accomplir; exécuter; réaliser; s'acquitter de-
faire werkwoord (fais, fait, faisons, faites, font, faisais, faisait, faisions, faisiez, faisaient, fis, fit, fîmes, fîtes, firent, ferai, feras, fera, ferons, ferez, feront)
-
accomplir werkwoord (accomplis, accomplit, accomplissons, accomplissez, accomplissent, accomplissais, accomplissait, accomplissions, accomplissiez, accomplissaient, accomplîmes, accomplîtes, accomplirent, accomplirai, accompliras, accomplira, accomplirons, accomplirez, accompliront)
-
exécuter werkwoord (exécute, exécutes, exécutons, exécutez, exécutent, exécutais, exécutait, exécutions, exécutiez, exécutaient, exécutai, exécutas, exécuta, exécutâmes, exécutâtes, exécutèrent, exécuterai, exécuteras, exécutera, exécuterons, exécuterez, exécuteront)
-
réaliser werkwoord (réalise, réalises, réalisons, réalisez, réalisent, réalisais, réalisait, réalisions, réalisiez, réalisaient, réalisai, réalisas, réalisa, réalisâmes, réalisâtes, réalisèrent, réaliserai, réaliseras, réalisera, réaliserons, réaliserez, réaliseront)
-
s'acquitter de werkwoord
-
Conjugations for uitrichten:
o.t.t.
- richt uit
- richt uit
- richt uit
- richten uit
- richten uit
- richten uit
o.v.t.
- richtte uit
- richtte uit
- richtte uit
- richtten uit
- richtten uit
- richtten uit
v.t.t.
- heb uitgericht
- hebt uitgericht
- heeft uitgericht
- hebben uitgericht
- hebben uitgericht
- hebben uitgericht
v.v.t.
- had uitgericht
- had uitgericht
- had uitgericht
- hadden uitgericht
- hadden uitgericht
- hadden uitgericht
o.t.t.t.
- zal uitrichten
- zult uitrichten
- zal uitrichten
- zullen uitrichten
- zullen uitrichten
- zullen uitrichten
o.v.t.t.
- zou uitrichten
- zou uitrichten
- zou uitrichten
- zouden uitrichten
- zouden uitrichten
- zouden uitrichten
en verder
- ben uitgericht
- bent uitgericht
- is uitgericht
- zijn uitgericht
- zijn uitgericht
- zijn uitgericht
diversen
- richt uit!
- richt uit!
- uitgericht
- uitrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitrichten:
Wiktionary: uitrichten
uitrichten
verb
-
bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
-
exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
-
accomplir une œuvre, produire un effet.
-
placer, mettre sur quelque chose.
- poser → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren