Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pruim (Nederlands) in het Frans
pruim:
-
de pruim
Vertaal Matrix voor pruim:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
prune | pruim | |
pruneau | pruim |
Verwante woorden van "pruim":
Verwante definities voor "pruim":
pruim vorm van pruimen:
-
pruimen
mâcher; chiquer-
mâcher werkwoord (mâche, mâches, mâchons, mâchez, mâchent, mâchais, mâchait, mâchions, mâchiez, mâchaient, mâchai, mâchas, mâcha, mâchâmes, mâchâtes, mâchèrent, mâcherai, mâcheras, mâchera, mâcherons, mâcherez, mâcheront)
-
chiquer werkwoord (chique, chiques, chiquons, chiquez, chiquent, chiquais, chiquait, chiquions, chiquiez, chiquaient, chiquai, chiquas, chiqua, chiquâmes, chiquâtes, chiquèrent, chiquerai, chiqueras, chiquera, chiquerons, chiquerez, chiqueront)
-
Conjugations for pruimen:
o.t.t.
- pruim
- pruimt
- pruimt
- pruimen
- pruimen
- pruimen
o.v.t.
- pruimde
- pruimde
- pruimde
- pruimden
- pruimden
- pruimden
v.t.t.
- heb gepruimd
- hebt gepruimd
- heeft gepruimd
- hebben gepruimd
- hebben gepruimd
- hebben gepruimd
v.v.t.
- had gepruimd
- had gepruimd
- had gepruimd
- hadden gepruimd
- hadden gepruimd
- hadden gepruimd
o.t.t.t.
- zal pruimen
- zult pruimen
- zal pruimen
- zullen pruimen
- zullen pruimen
- zullen pruimen
o.v.t.t.
- zou pruimen
- zou pruimen
- zou pruimen
- zouden pruimen
- zouden pruimen
- zouden pruimen
diversen
- pruim!
- pruimt!
- gepruimd
- pruimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pruimen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
chiquer | pruimen | |
mâcher | pruimen | kauwen |