Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Frans ->Zoek: fonds

Nederlandse en Franse zoekresultaten voor: fonds

Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. fonds:
  2. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fonds:
  2. fondre:
  3. Wiktionary:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fonds (Nederlands) in het Frans

fonds:

fonds [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het fonds (pensioenfonds)
    le fonds; la caisse de retraite; la fondation; l'institution

Vertaal Matrix voor fonds:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
caisse de retraite fonds; pensioenfonds
fondation fonds; pensioenfonds bouwfundament; fundament; fundering; gewelf; grondlegging; grondslag; het stichten; instelling; kelder; oprichting; stichting; vestiging
fonds fonds; pensioenfonds belangrijkste geldbedrag; financiële middelen; geldmiddelen; geldvoorraad; hoofdsom; kapitaal
institution fonds; pensioenfonds dienst; het stichten; instelling; instituut; oprichting; stichting; vestiging

Verwante woorden van "fonds":

  • fondsen

Wiktionary: fonds

fonds
noun
  1. een voor een bepaald doel vastgelegd kapitaal
  2. effect (waardepapier)
fonds
noun
  1. ensemble de biens matériels ou immatériels servant à l’usage principal d’une activité.
Cross Translation:
FromToVia
• fonds → fonds; budget; capital ↔ bankroll — The monetary assets of a person or organization.
• fonds → fonds ↔ fund — sum or source of money



Frans

Uitgebreide vertaling voor fonds (Frans) in het Nederlands

fonds:

fonds [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le fonds (caisse de retraite; fondation; institution)
    het fonds; het pensioenfonds
  2. le fonds (moyens financiers; ressources; capital; finances; réserve d'argent)
    financiële middelen; de geldmiddelen; de kapitaal
  3. le fonds (capital; principal)
    de hoofdsom; belangrijkste geldbedrag
  4. le fonds (réserve d'argent; capital; fortune)
    de geldvoorraad

Vertaal Matrix voor fonds:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belangrijkste geldbedrag capital; fonds; principal
financiële middelen capital; finances; fonds; moyens financiers; ressources; réserve d'argent
fonds caisse de retraite; fondation; fonds; institution
geldmiddelen capital; finances; fonds; moyens financiers; ressources; réserve d'argent
geldvoorraad capital; fonds; fortune; réserve d'argent
hoofdsom capital; fonds; principal
kapitaal capital; finances; fonds; moyens financiers; ressources; réserve d'argent capital; fortune
pensioenfonds caisse de retraite; fondation; fonds; institution
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
kapitaal capital

Synoniemen voor "fonds":


Wiktionary: fonds

fonds
noun
  1. ensemble de biens matériels ou immatériels servant à l’usage principal d’une activité.
fonds
noun
  1. een voor een bepaald doel vastgelegd kapitaal
Cross Translation:
FromToVia
• fonds → fonds; budget ↔ bankroll — The monetary assets of a person or organization.
• fonds → fonds ↔ fund — sum or source of money

fonds vorm van fondre:

fondre werkwoord (fonds, fond, fondons, fondez, )

  1. fondre (dégeler)
    smelten; door hitte vloeibaar worden
  2. fondre (dégeler)
    dooien; ophouden te vriezen
  3. fondre (diminuer; amoindrir; décroître)
    slinken; inkrimpen; krimpen
    • slinken werkwoord (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • inkrimpen werkwoord (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • krimpen werkwoord (krimp, krimpt, kromp, krompen, gekrompen)
  4. fondre (se fondre; fusionner; joindre; )
    versmelten; fuseren; samensmelten; ineensmelten
    • versmelten werkwoord (versmelt, versmolt, versmolten, versmolten)
    • fuseren werkwoord (fuseer, fuseert, fuseerde, fuseerden, gefuseerd)
    • samensmelten werkwoord (smelt samen, smolt samen, smolten samen, samengesmolten)
    • ineensmelten werkwoord (smelt ineen, smolt ineen, smolten ineen, ineengesmolten)
  5. fondre (dissoudre; se fondre; se liquéfier; dégeler)
    wegsmelten
    • wegsmelten werkwoord (smelt weg, smolt weg, smolten weg, weggesmolten)
  6. fondre
    doorbranden
    • doorbranden werkwoord (brand door, brandt door, brandde door, brandden door, doorgebrand)
  7. fondre (devenir plus souple; dégeler; se liquéfier)
    minder stijf worden

Conjugations for fondre:

Présent
  1. fonds
  2. fonds
  3. fond
  4. fondons
  5. fondez
  6. fondent
imparfait
  1. fondais
  2. fondais
  3. fondait
  4. fondions
  5. fondiez
  6. fondaient
passé simple
  1. fondis
  2. fondis
  3. fondit
  4. fondîmes
  5. fondîtes
  6. fondirent
futur simple
  1. fondrai
  2. fondras
  3. fondra
  4. fondrons
  5. fondrez
  6. fondront
subjonctif présent
  1. que je fonde
  2. que tu fondes
  3. qu'il fonde
  4. que nous fondions
  5. que vous fondiez
  6. qu'ils fondent
conditionnel présent
  1. fondrais
  2. fondrais
  3. fondrait
  4. fondrions
  5. fondriez
  6. fondraient
passé composé
  1. ai fondu
  2. as fondu
  3. a fondu
  4. avons fondu
  5. avez fondu
  6. ont fondu
divers
  1. fonds!
  2. fondez!
  3. fondons!
  5. fondu
  6. fondant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor fondre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krimpen diminution
smelten dégel; fonte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dooien dégeler; fondre
door hitte vloeibaar worden dégeler; fondre
doorbranden fondre
fuseren confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder aller de pair; aller ensemble; concorder; confluer; convenir à; correspondre à; fusionner; joindre; réunir; s'accorder à
ineensmelten confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder
inkrimpen amoindrir; diminuer; décroître; fondre amenuiser; amoindrir; baisser; descendre; diminuer; décroître; défaillir; réduire; régresser; rétrécir; s'amoindrir; se contracter; se rétrécir
krimpen amoindrir; diminuer; décroître; fondre amenuiser; amoindrir; baisser; diminuer; décroître; défaillir; réduire; rétrécir; se contracter; se rétrécir
minder stijf worden devenir plus souple; dégeler; fondre; se liquéfier
ophouden te vriezen dégeler; fondre
samensmelten confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder
slinken amoindrir; diminuer; décroître; fondre amenuiser; amoindrir; baisser; descendre; diminuer; décroître; défaillir; réduire; régresser; rétrécir; s'amoindrir; se contracter; se rabrougir; se racornir; se ratatiner; se recroqueviller; se rétrécir; se rétrécir en séchant
smelten dégeler; fondre
versmelten confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder
wegsmelten dissoudre; dégeler; fondre; se fondre; se liquéfier

Synoniemen voor "fondre":


Wiktionary: fondre

fondre
verb
  1. van vaste in vloeibare vorm overgaan
Cross Translation:
FromToVia
• fondre → gieten ↔ cast — to make by pouring into a mould
• fondre → verdwijnen; krimpen; smelten ↔ dwindle — (intransitive) to decrease, shrink, vanish
• fondre → smelten ↔ melt — to change from a solid to a liquid
• fondre → smelten ↔ schmelzen — flüssig machen

Verwante vertalingen van fonds







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0483 seconde
Page rendered in 1.0 seconds