Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gelijkmaken (Nederlands) in het Frans
gelijkmaken:
-
gelijkmaken (gladmaken; egaliseren; effenen)
égaliser; polir; lisser; niveler; aplanir; défroisser; rendre lisse-
égaliser werkwoord (égalise, égalises, égalisons, égalisez, égalisent, égalisais, égalisait, égalisions, égalisiez, égalisaient, égalisai, égalisas, égalisa, égalisâmes, égalisâtes, égalisèrent, égaliserai, égaliseras, égalisera, égaliserons, égaliserez, égaliseront)
-
polir werkwoord (polis, polit, polissons, polissez, polissent, polissais, polissait, polissions, polissiez, polissaient, polîmes, polîtes, polirent, polirai, poliras, polira, polirons, polirez, poliront)
-
lisser werkwoord (lisse, lisses, lissons, lissez, lissent, lissais, lissait, lissions, lissiez, lissaient, lissai, lissas, lissa, lissâmes, lissâtes, lissèrent, lisserai, lisseras, lissera, lisserons, lisserez, lisseront)
-
niveler werkwoord (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, nivellent, nivelais, nivelait, nivelions, niveliez, nivelaient, nivelai, nivelas, nivela, nivelâmes, nivelâtes, nivelèrent, nivellerai, nivelleras, nivellera, nivellerons, nivellerez, nivelleront)
-
aplanir werkwoord (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, aplanissent, aplanissais, aplanissait, aplanissions, aplanissiez, aplanissaient, aplanîmes, aplanîtes, aplanirent, aplanirai, aplaniras, aplanira, aplanirons, aplanirez, aplaniront)
-
défroisser werkwoord (défroisse, défroisses, défroissons, défroissez, défroissent, défroissais, défroissait, défroissions, défroissiez, défroissaient, défroissai, défroissas, défroissa, défroissâmes, défroissâtes, défroissèrent, défroisserai, défroisseras, défroissera, défroisserons, défroisserez, défroisseront)
-
rendre lisse werkwoord
-
-
gelijkmaken (vlak maken; nivelleren)
niveler; égaliser; lisser-
niveler werkwoord (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, nivellent, nivelais, nivelait, nivelions, niveliez, nivelaient, nivelai, nivelas, nivela, nivelâmes, nivelâtes, nivelèrent, nivellerai, nivelleras, nivellera, nivellerons, nivellerez, nivelleront)
-
égaliser werkwoord (égalise, égalises, égalisons, égalisez, égalisent, égalisais, égalisait, égalisions, égalisiez, égalisaient, égalisai, égalisas, égalisa, égalisâmes, égalisâtes, égalisèrent, égaliserai, égaliseras, égalisera, égaliserons, égaliserez, égaliseront)
-
lisser werkwoord (lisse, lisses, lissons, lissez, lissent, lissais, lissait, lissions, lissiez, lissaient, lissai, lissas, lissa, lissâmes, lissâtes, lissèrent, lisserai, lisseras, lissera, lisserons, lisserez, lisseront)
-
Conjugations for gelijkmaken:
o.t.t.
- maak gelijk
- maakt gelijk
- maakt gelijk
- maken gelijk
- maken gelijk
- maken gelijk
o.v.t.
- maakte gelijk
- maakte gelijk
- maakte gelijk
- maakten gelijk
- maakten gelijk
- maakten gelijk
v.t.t.
- heb gelijk gemaakt
- hebt gelijk gemaakt
- heeft gelijk gemaakt
- hebben gelijk gemaakt
- hebben gelijk gemaakt
- hebben gelijk gemaakt
v.v.t.
- had gelijk gemaakt
- had gelijk gemaakt
- had gelijk gemaakt
- hadden gelijk gemaakt
- hadden gelijk gemaakt
- hadden gelijk gemaakt
o.t.t.t.
- zal gelijkmaken
- zult gelijkmaken
- zal gelijkmaken
- zullen gelijkmaken
- zullen gelijkmaken
- zullen gelijkmaken
o.v.t.t.
- zou gelijkmaken
- zou gelijkmaken
- zou gelijkmaken
- zouden gelijkmaken
- zouden gelijkmaken
- zouden gelijkmaken
en verder
- is gelijk gemaakt
- zijn gelijk gemaakt
diversen
- maak gelijk!
- maakt gelijk!
- gelijk gemaakt
- gelijk makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
gelijkmaken (nivelleren)