Nederlands
Uitgebreide vertaling voor souffleren (Nederlands) in het Frans
souffleren:
-
souffleren (influisteren; ingeven)
prédire; souffler; couler à l'oreille-
prédire werkwoord (prédis, prédit, prédisons, prédites, prédisent, prédisais, prédisait, prédisions, prédisiez, prédisaient, prédîmes, prédîtes, prédirent, prédirai, prédiras, prédira, prédirons, prédirez, prédiront)
-
souffler werkwoord (souffle, souffles, soufflons, soufflez, soufflent, soufflais, soufflait, soufflions, souffliez, soufflaient, soufflai, soufflas, souffla, soufflâmes, soufflâtes, soufflèrent, soufflerai, souffleras, soufflera, soufflerons, soufflerez, souffleront)
-
couler à l'oreille werkwoord
-
Conjugations for souffleren:
o.t.t.
- souffleer
- souffleert
- souffleert
- souffleren
- souffleren
- souffleren
o.v.t.
- souffleerde
- souffleerde
- souffleerde
- souffleerden
- souffleerden
- souffleerden
v.t.t.
- heb gesouffleerd
- hebt gesouffleerd
- heeft gesouffleerd
- hebben gesouffleerd
- hebben gesouffleerd
- hebben gesouffleerd
v.v.t.
- had gesouffleerd
- had gesouffleerd
- had gesouffleerd
- hadden gesouffleerd
- hadden gesouffleerd
- hadden gesouffleerd
o.t.t.t.
- zal souffleren
- zult souffleren
- zal souffleren
- zullen souffleren
- zullen souffleren
- zullen souffleren
o.v.t.t.
- zou souffleren
- zou souffleren
- zou souffleren
- zouden souffleren
- zouden souffleren
- zouden souffleren
en verder
- ben gesouffleerd
- bent gesouffleerd
- is gesouffleerd
- zijn gesouffleerd
- zijn gesouffleerd
- zijn gesouffleerd
diversen
- souffleer!
- souffleert!
- gesouffleerd
- soufflerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor souffleren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
couler à l'oreille | influisteren; ingeven; souffleren | |
prédire | influisteren; ingeven; souffleren | voorspellen; voortellen; wichelen |
souffler | influisteren; ingeven; souffleren | ademen; ademhalen; blazen; fluisteren; fluiten; graaien; grijpen; grissen; hijgen; inademen; jatten; pijpen; pikken; puffen; smiespelen; smoezen; snaaien; toefluisteren; uitademen; uitblazen; voorzeggen; wegkapen |
Wiktionary: souffleren
souffleren
verb
-
zijn rol zachtjes voorzeggen
- souffleren → souffler
Frans
Uitgebreide vertaling voor souffleren (Frans) in het Nederlands
souffleren: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- souffle: zucht; ademstoot; adem; ademhaling; inademing; inhalatie; ademtocht; geblaas; uitademing; zuchtje
- rené: herboren
- soufflé: soufflé
- souffler: pijpen; blazen; fluiten; hijgen; puffen; fluisteren; smoezen; smiespelen; uitblazen; uitademen; ademen; inademen; ademhalen; voorzeggen; ingeven; influisteren; souffleren; toefluisteren; grijpen; pikken; jatten; graaien; grissen; wegkapen; snaaien