Nederlands
Uitgebreide vertaling voor smokkelen (Nederlands) in het Frans
smokkelen:
-
smokkelen (sluikhandel; smokkelarij; smokkelhandel)
-
smokkelen
faire de la contrebande; escamoter; frauder la douane; tricher; trafiquer; pomper; subtiliser; frauder-
faire de la contrebande werkwoord
-
escamoter werkwoord (escamote, escamotes, escamotons, escamotez, escamotent, escamotais, escamotait, escamotions, escamotiez, escamotaient, escamotai, escamotas, escamota, escamotâmes, escamotâtes, escamotèrent, escamoterai, escamoteras, escamotera, escamoterons, escamoterez, escamoteront)
-
frauder la douane werkwoord
-
tricher werkwoord (triche, triches, trichons, trichez, trichent, trichais, trichait, trichions, trichiez, trichaient, trichai, trichas, tricha, trichâmes, trichâtes, trichèrent, tricherai, tricheras, trichera, tricherons, tricherez, tricheront)
-
trafiquer werkwoord (trafique, trafiques, trafiquons, trafiquez, trafiquent, trafiquais, trafiquait, trafiquions, trafiquiez, trafiquaient, trafiquai, trafiquas, trafiqua, trafiquâmes, trafiquâtes, trafiquèrent, trafiquerai, trafiqueras, trafiquera, trafiquerons, trafiquerez, trafiqueront)
-
pomper werkwoord (pompe, pompes, pompons, pompez, pompent, pompais, pompait, pompions, pompiez, pompaient, pompai, pompas, pompa, pompâmes, pompâtes, pompèrent, pomperai, pomperas, pompera, pomperons, pomperez, pomperont)
-
subtiliser werkwoord (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, subtilisent, subtilisais, subtilisait, subtilisions, subtilisiez, subtilisaient, subtilisai, subtilisas, subtilisa, subtilisâmes, subtilisâtes, subtilisèrent, subtiliserai, subtiliseras, subtilisera, subtiliserons, subtiliserez, subtiliseront)
-
frauder werkwoord (fraude, fraudes, fraudons, fraudez, fraudent, fraudais, fraudait, fraudions, fraudiez, fraudaient, fraudai, fraudas, frauda, fraudâmes, fraudâtes, fraudèrent, frauderai, frauderas, fraudera, frauderons, frauderez, frauderont)
-
Conjugations for smokkelen:
o.t.t.
- smokkel
- smokkelt
- smokkelt
- smokkelen
- smokkelen
- smokkelen
o.v.t.
- smokkelde
- smokkelde
- smokkelde
- smokkelden
- smokkelden
- smokkelden
v.t.t.
- heb gesmokkeld
- hebt gesmokkeld
- heeft gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
v.v.t.
- had gesmokkeld
- had gesmokkeld
- had gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
o.t.t.t.
- zal smokkelen
- zult smokkelen
- zal smokkelen
- zullen smokkelen
- zullen smokkelen
- zullen smokkelen
o.v.t.t.
- zou smokkelen
- zou smokkelen
- zou smokkelen
- zouden smokkelen
- zouden smokkelen
- zouden smokkelen
en verder
- ben gesmokkeld
- bent gesmokkeld
- is gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
diversen
- smokkel!
- smokkelt!
- gesmokkeld
- smokkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor smokkelen:
Verwante woorden van "smokkelen":
Verwante definities voor "smokkelen":
smokkelen vorm van smokkel:
-
de smokkel
Vertaal Matrix voor smokkel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
contrebande | smokkel | sluikhandel; smokkelarij; smokkelen; smokkelhandel; smokkelwaar |
trafic | smokkel | commercie; handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer; sluikhandel; smokkelarij; smokkelen; smokkelhandel; verkeer; vervoer over openbare wegen |