Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanvallen (Nederlands) in het Frans
aanvallen:
-
aanvallen (attaqueren; overvallen; bestormen)
attaquer; assaillir; imposer; agresser; brusquer; forcer; contraindre; assiéger; faire violence; se précipiter; s'élancer; se ruer; prendre d'assaut; se ruer sur; donner l'assaut à-
attaquer werkwoord (attaque, attaques, attaquons, attaquez, attaquent, attaquais, attaquait, attaquions, attaquiez, attaquaient, attaquai, attaquas, attaqua, attaquâmes, attaquâtes, attaquèrent, attaquerai, attaqueras, attaquera, attaquerons, attaquerez, attaqueront)
-
assaillir werkwoord (assaille, assailles, assaillons, assaillez, assaillent, assaillais, assaillait, assaillions, assailliez, assaillaient, assaillis, assaillit, assaillîmes, assaillîtes, assaillirent, assaillirai, assailliras, assaillira, assaillirons, assaillirez, assailliront)
-
imposer werkwoord (impose, imposes, imposons, imposez, imposent, imposais, imposait, imposions, imposiez, imposaient, imposai, imposas, imposa, imposâmes, imposâtes, imposèrent, imposerai, imposeras, imposera, imposerons, imposerez, imposeront)
-
agresser werkwoord (agresse, agresses, agressons, agressez, agressent, agressais, agressait, agressions, agressiez, agressaient, agressai, agressas, agressa, agressâmes, agressâtes, agressèrent, agresserai, agresseras, agressera, agresserons, agresserez, agresseront)
-
brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, brusquent, brusquais, brusquait, brusquions, brusquiez, brusquaient, brusquai, brusquas, brusqua, brusquâmes, brusquâtes, brusquèrent, brusquerai, brusqueras, brusquera, brusquerons, brusquerez, brusqueront)
-
forcer werkwoord (force, forces, forçons, forcez, forcent, forçais, forçait, forcions, forciez, forçaient, forçai, forças, força, forçâmes, forçâtes, forcèrent, forcerai, forceras, forcera, forcerons, forcerez, forceront)
-
contraindre werkwoord (contrains, contraint, contraignons, contraignez, contraignent, contraignais, contraignait, contraignions, contraigniez, contraignaient, contraignis, contraignit, contraignîmes, contraignîtes, contraignirent, contraindrai, contraindras, contraindra, contraindrons, contraindrez, contraindront)
-
assiéger werkwoord (assiège, assièges, assiégeons, assiégez, assiègent, assiégeais, assiégeait, assiégions, assiégiez, assiégeaient, assiégeai, assiégeas, assiégea, assiégeâmes, assiégeâtes, assiégèrent, assiégerai, assiégeras, assiégera, assiégerons, assiégerez, assiégeront)
-
faire violence werkwoord
-
se précipiter werkwoord
-
s'élancer werkwoord
-
se ruer werkwoord
-
prendre d'assaut werkwoord
-
se ruer sur werkwoord
-
donner l'assaut à werkwoord
-
Conjugations for aanvallen:
o.t.t.
- val aan
- valt aan
- valt aan
- vallen aan
- vallen aan
- vallen aan
o.v.t.
- viel aan
- viel aan
- viel aan
- vielen aan
- vielen aan
- vielen aan
v.t.t.
- heb aangevallen
- hebt aangevallen
- heeft aangevallen
- hebben aangevallen
- hebben aangevallen
- hebben aangevallen
v.v.t.
- had aangevallen
- had aangevallen
- had aangevallen
- hadden aangevallen
- hadden aangevallen
- hadden aangevallen
o.t.t.t.
- zal aanvallen
- zult aanvallen
- zal aanvallen
- zullen aanvallen
- zullen aanvallen
- zullen aanvallen
o.v.t.t.
- zou aanvallen
- zou aanvallen
- zou aanvallen
- zouden aanvallen
- zouden aanvallen
- zouden aanvallen
diversen
- val aan!
- valt aan!
- aangevallen
- aanvallende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het aanvallen (attaqueren)
Vertaal Matrix voor aanvallen:
Antoniemen van "aanvallen":
Verwante definities voor "aanvallen":
Wiktionary: aanvallen
aanvallen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanvallen | → attaquer | ↔ attack — to apply violent force |
• aanvallen | → attaquer | ↔ attack — to aggressively challenge with words |
• aanvallen | → attaquer | ↔ impugn — To assault, attack |