Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ritselen (Nederlands) in het Frans

ritselen:

ritselen werkwoord (ritsel, ritselt, ritselde, ritselden, geritseld)

  1. ritselen (knisperen)
    crépiter; gazouiller; frémir; grouiller; susurrer; crisser; grésiller; bruire; se froisser; froufrouter
    • crépiter werkwoord (crépite, crépites, crépitons, crépitez, )
    • gazouiller werkwoord (gazouille, gazouilles, gazouillons, gazouillez, )
    • frémir werkwoord (frémis, frémit, frémissons, frémissez, )
    • grouiller werkwoord (grouille, grouilles, grouillons, grouillez, )
    • susurrer werkwoord (susurre, susurres, susurrons, susurrez, )
    • crisser werkwoord (crisse, crisses, crissons, crissez, )
    • grésiller werkwoord
    • bruire werkwoord
    • se froisser werkwoord
    • froufrouter werkwoord (froufroute, froufroutes, froufroutons, froufroutez, )

Conjugations for ritselen:

o.t.t.
  1. ritsel
  2. ritselt
  3. ritselt
  4. ritselen
  5. ritselen
  6. ritselen
o.v.t.
  1. ritselde
  2. ritselde
  3. ritselde
  4. ritselden
  5. ritselden
  6. ritselden
v.t.t.
  1. heb geritseld
  2. hebt geritseld
  3. heeft geritseld
  4. hebben geritseld
  5. hebben geritseld
  6. hebben geritseld
v.v.t.
  1. had geritseld
  2. had geritseld
  3. had geritseld
  4. hadden geritseld
  5. hadden geritseld
  6. hadden geritseld
o.t.t.t.
  1. zal ritselen
  2. zult ritselen
  3. zal ritselen
  4. zullen ritselen
  5. zullen ritselen
  6. zullen ritselen
o.v.t.t.
  1. zou ritselen
  2. zou ritselen
  3. zou ritselen
  4. zouden ritselen
  5. zouden ritselen
  6. zouden ritselen
en verder
  1. is geritseld
  2. zijn geritseld
diversen
  1. ritsel!
  2. ritselt!
  3. geritseld
  4. ritselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ritselen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bruire knisperen; ritselen mousseren; opbruisen; ruisen; sprankelen; tintelen; zacht ruisen
crisser knisperen; ritselen knarsen; raspen; schaven; schuren
crépiter knisperen; ritselen
froufrouter knisperen; ritselen ruisen; suizelen; suizen
frémir knisperen; ritselen beven; bibberen; griezelen; gruwelen; gruwen; huiveren; kloppen; lillen; rillen; sidderen; trillen; vibreren
gazouiller knisperen; ritselen bazelen; fluisteren; klank voortbrengen; klinken; kwelen; kwetteren; kwinkeleren; lallen; lispelen; luiden; sissen; tjilpen; wauwelen
grouiller knisperen; ritselen krioelen; kruipen; wemelen; wriemelen
grésiller knisperen; ritselen
se froisser knisperen; ritselen kreukelen; kreuken; rimpelen; verfrommelen; verkreukelen
susurrer knisperen; ritselen fluisteren; lispelen; sissen; smiespelen; smoezen

Wiktionary: ritselen


Cross Translation:
FromToVia
ritselen intriguer; magouiller finagle — (transitive) to obtain or achieve by indirect and usually deceitful methods
ritselen filouter; truander; escroquer; refaire; rouler; piquer; estamper finagle — (ambitransitive) to cheat or swindle; to use crafty, deceitful methods (often with "out of")