Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- coupe:
- coupé:
-
Wiktionary:
- coupé → compartiment
- coupe → taille
- coupe → coupe, coupe de cheveux
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- coupe:
- coupé:
-
couper:
- snijden; afsnijden; trimmen; snoeien; knippen; besnoeien; couperen; afknippen; beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan; hakken; in stukken hakken; coifferen; kappen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; afzetten; uitdoen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; afkappen; afhouwen; afhakken; uitdunnen; wegkappen; kort maken; kort knippen; korten; opensnijden; troeven; kerven; snijwerk maken; verdunnen; versnijden; verwateren; aanlengen; aftroeven; overtroeven; lossnijden; afbreken; slopen; omverhalen; breken; neerhalen; wegsnijden; wegknippen; wegsnoeien; losrukken; lostrekken; losscheuren; op maat snijden; toesnijden; kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
-
Wiktionary:
- coupé → verbroken, afgebroken, snijden
- coupe → beker, bokaal, cup, drinkbeker
- coupe → kop, mok, tas, beker, jat, bekertoernooi, snit, stuk, kapsel, haarsnit, coupe, kom
- coupée → snijden
- couper → snijden, couperen, snerpen, uitschakelen
- couper → snijden, knippen, stoppen, schudden, verdunnen, afsnijden, onderbreken, afbreken, overtroeven
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor coupé (Nederlands) in het Frans
coupe:
Vertaal Matrix voor coupe:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
coiffure | coiffure; coupe; haarlijn; haarsnit; haarstijl | coiffure; frisuur; kapsel |
coupe | coiffure; coupe; haarlijn; haarsnit; haarstijl; ijsbeker; ijscoupe | afsnijden; aktetas; beker; bokaal; cup; doorsnee; drinkbeker; drinkglas; gesnij; glas; glazen pul; kelk; knipje; mok; pasvorm; pul; segment; snit; tas |
coupe de glace | coupe; ijsbeker; ijscoupe |
Verwante woorden van "coupe":
Wiktionary: coupe
coupe
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• coupe | → coupe; coupe de cheveux | ↔ Haarschnitt — durch das Schneiden der Haare entstandene Frisur |
coupé:
-
de coupé (compartiment)
Vertaal Matrix voor coupé:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
compartiment | compartiment; coupé | bucket; holte; muurnis; nis; uitholling |
coupé | compartiment; coupé | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
coupé | doorgehakt; doorgehouwen; doorgesneden; doorkliefd; doorregen; doorwassen; gesneden; in tweeën gehouwen |
Verwante woorden van "coupé":
Wiktionary: coupé
coupé
noun
Computer vertaling door derden:
Frans
Uitgebreide vertaling voor coupé (Frans) in het Nederlands
coupe:
-
la coupe
-
la coupe
-
la coupe
-
la coupe
-
la coupe
-
la coupe (verre à boire; verre; gobelet; pot; petit verre)
-
la coupe (gobelet; tasse; mazagran)
-
la coupe (attaché-case; tasse; serviette; mazagran; porte-documents; gobelet)
-
la coupe (coiffure)
-
la coupe (coiffure)
-
la coupe (acte de couper)
-
la coupe (gobelet)
-
la coupe (trancher)
-
la coupe (intersection; section)
-
la coupe (coupe de glace)
Vertaal Matrix voor coupe:
Synoniemen voor "coupe":
Wiktionary: coupe
coupe
Cross Translation:
noun
-
récipient de forme évasée, généralement hémisphérique, plus large que haut et donc peu profond.
- coupe → beker; bokaal; cup; drinkbeker
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• coupe | → kop; mok; tas; beker; jat | ↔ cup — vessel for drinking |
• coupe | → beker | ↔ cup — trophy in the shape of an oversized cup |
• coupe | → bekertoernooi | ↔ cup — contest for which the trophy is awarded |
• coupe | → snit | ↔ cut — manner or style a garment is fashioned in |
• coupe | → stuk | ↔ cut — slab of meat |
• coupe | → kapsel | ↔ haircut — act of cutting of hair |
• coupe | → haarsnit; kapsel; coupe | ↔ Haarschnitt — durch das Schneiden der Haare entstandene Frisur |
• coupe | → kom | ↔ Schüssel — Schale für Lebensmittel |
coupée:
Synoniemen voor "coupée":
coupé:
-
coupé
-
coupé (tranché à l'aide d'un couteau; sectionné; tranché)
doorgesneden-
doorgesneden bijvoeglijk naamwoord
-
-
coupé (clivé; tranché; fendu)
doorgehakt; in tweeën gehouwen; doorkliefd; doorgehouwen-
doorgehakt bijvoeglijk naamwoord
-
in tweeën gehouwen bijvoeglijk naamwoord
-
doorkliefd bijvoeglijk naamwoord
-
doorgehouwen bijvoeglijk naamwoord
-
-
coupé (entrelardé; marbré)
-
le coupé (compartiment)
Vertaal Matrix voor coupé:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
compartiment | compartiment; coupé | |
coupé | compartiment; coupé | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
doorregen | coupé; entrelardé; marbré | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
doorgehakt | clivé; coupé; fendu; tranché | |
doorgehouwen | clivé; coupé; fendu; tranché | |
doorgesneden | coupé; sectionné; tranché; tranché à l'aide d'un couteau | |
doorkliefd | clivé; coupé; fendu; tranché | |
doorwassen | coupé; entrelardé; marbré | |
gesneden | coupé | |
in tweeën gehouwen | clivé; coupé; fendu; tranché |
Synoniemen voor "coupé":
coupé vorm van couper:
couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
-
couper (entamer; cisailler; mordre; tailler)
-
couper (tailler; découper)
-
couper (cisailler; donner un coup de ciseaux; tailler; découper)
-
couper (cesser; finir; arrêter; terminer; mettre fin à; conclure; se terminer; suspendre; achever; en finir; résilier; mettre au point; parvenir à enlever; casser; stopper; parachever; interrompre; prendre fin; tenir levé; limiter; délimiter; s'achever)
beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan-
een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
couper (découper en morceaux)
hakken; in stukken hakken-
in stukken hakken werkwoord (hak in stukken, hakt in stukken, hakte in stukken, hakten in stukken, in stukken gehakt)
-
couper (coiffer; tailler)
-
couper (débrancher; arrêter; déconnecter; débrayer; mettre hors de circuit)
-
couper (dedoubler)
scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
couper (retrancher; trancher; abattre)
-
couper (élaguer; épuiser; déboiser; éclaircir; décimer)
-
couper (tailler; découper; raccourcir; donner un coup de ciseaux)
kort maken; kort knippen; korten-
kort maken werkwoord (maak 't kort, maakt 't kort, maakte 't kort, maakten 't kort, 't kort gemaakt)
-
kort knippen werkwoord
-
-
couper (découper; cliver)
-
couper (jouer un atout)
-
couper (entailler; créneler)
kerven; snijwerk maken-
snijwerk maken werkwoord (maak snijwerk, maakt snijwerk, maakte snijwerk, maakten snijwerk, snijwerk gemaakt)
-
couper (diluer; allonger)
-
couper (devancer)
-
couper (détacher)
-
couper (démolir; détruire; démonter; abattre; dévaster; rompre; se désagréger; abaisser; se rompre; anéantir; décomposer; se décomposer; supprimer; casser; séparer; raser; défaire; abîmer; rabaisser; arracher; briser; déchirer; dissoudre; fracasser; s'écrouler; dissocier; liquider; ravager; bousiller; s'arracher; tomber en ruine; se délabrer)
afbreken; slopen; omverhalen; uit elkaar halen; breken; neerhalen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
couper (enlever)
-
couper (émonder; découper; élaguer)
-
couper (arracher; rompre; dissocier; enlever de force; déchirer; s'arracher)
-
couper (tailler; ajuster)
-
couper (cliver; trancher; fissurer; se fendre; fendre; lézarder; fendiller; crevasser; se fendiller; se cliver)
kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen-
doormidden hakken werkwoord
-
in tweeën houwen werkwoord
-
couper
Conjugations for couper:
Présent
- coupe
- coupes
- coupe
- coupons
- coupez
- coupent
imparfait
- coupais
- coupais
- coupait
- coupions
- coupiez
- coupaient
passé simple
- coupai
- coupas
- coupa
- coupâmes
- coupâtes
- coupèrent
futur simple
- couperai
- couperas
- coupera
- couperons
- couperez
- couperont
subjonctif présent
- que je coupe
- que tu coupes
- qu'il coupe
- que nous coupions
- que vous coupiez
- qu'ils coupent
conditionnel présent
- couperais
- couperais
- couperait
- couperions
- couperiez
- couperaient
passé composé
- ai coupé
- as coupé
- a coupé
- avons coupé
- avez coupé
- ont coupé
divers
- coupe!
- coupez!
- coupons!
- coupé
- coupant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor couper:
Synoniemen voor "couper":
Wiktionary: couper
couper
couper
Cross Translation:
verb
-
het (operatief) verwijderen van uitstekende lichaamsdelen bij een dier, zoals de staart of oren
-
door andere schakeling deactiveren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• couper | → snijden | ↔ cut — to divide with a sharp instrument |
• couper | → snijden | ↔ cut — to perform an incision |
• couper | → knippen; stoppen | ↔ cut — to cease recording |
• couper | → schudden | ↔ cut — to divide a pack of playing cards |
• couper | → verdunnen | ↔ dilute — to add more of a solvent to a solution; especially to add more water |
• couper | → afsnijden; knippen | ↔ shear — to cut |
• couper | → onderbreken; afbreken | ↔ stifle — to interrupt or cut off |
• couper | → overtroeven | ↔ trump — To play a trump on a card of another suit |
• couper | → snijden | ↔ schneiden — (transitiv) mit einem Schneidewerkzeug (wie einem Messer) einen Gegenstand oder einen Teil von ihm abtrennen |
Computer vertaling door derden: