Economie: vertaling Nederlands

Remove Ads

Overzicht

Nederlands naar Frans: Meer gegevens...

economie:
- vie économique; études de l'économie; économie; politique économique
Wiktionary:
- economie → économie
- economie → économie

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

économie:
- economie; volkshuishouding; staathuishoudkunde; besparing; kostenbesparing; inkrimping; besnoeiing; verkorting; bezuiniging; bekorting; staatshuishouding; nationale economie; zuinigheid; spaarzaamheid; beknotting; kostenverlaging; zuinig zijn; reduceren; kleiner maken
Wiktionary:
- économie → economie, spaarzaamheid, zuinigheid, volkshuishoudkunde
- économie → economie, zuinigheid

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor economie (Nederlands) in het Frans

economie:

economie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

de economie (economiestudie)
la vie économique; l'études de l'économie
- vie économique [la ~] zelfstandig naamwoord
- études de l'économie [la ~] zelfstandig naamwoord
de economie (staathuishoudkunde; volkshuishouding)
l'économie; la politique économique
- économie [la ~] zelfstandig naamwoord
- politique économique [la ~] zelfstandig naamwoord
de economie
l'économie
- économie [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor economie:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
politique économique	economie; staathuishoudkunde; volkshuishouding	economisch beleid; economische politiek
vie économique	economie; economiestudie	bedrijfsleven
économie	economie; staathuishoudkunde; volkshuishouding	beknotting; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; inkrimping; kleiner maken; kostenbesparing; kostenverlaging; nationale economie; reduceren; spaarzaamheid; staatshuishouding; verkorting; zuinig zijn; zuinigheid
études de l'économie	economie; economiestudie

Wiktionary: economie

economie

noun

épargne dans la dépense.
- économie → economie; spaarzaamheid; zuinigheid; volkshuishoudkunde

Cross Translation:

From	To	Via
• economie	→ économie	↔ economics — study
• economie	→ économie	↔ economy — production and distribution and consumption
• economie	→ économie	↔ economy — frugal use of resources
• economie	→ économie	↔ Wirtschaft — Gesamtheit menschlichen Handelns und der dazu benötigten Werkzeuge und Einrichtungen zur Befriedigung von Bedürfnissen
• economie	→ économie	↔ Ökonomie — die Struktur der Wirtschaft eines Gebietes
• economie	→ économie	↔ Ökonomie — sparsamer Gebrauch/Umgang von/mit etwas

Verwante vertalingen van economie

Frans

Uitgebreide vertaling voor economie (Frans) in het Nederlands

économie:

économie [la ~] zelfstandig naamwoord

l'économie (politique économique)
de economie; de volkshuishouding; de staathuishoudkunde
- economie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- volkshuishouding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- staathuishoudkunde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'économie (réduction de dépenses; réduction; baisse des salaires)
de besparing; de kostenbesparing; de inkrimping; de besnoeiing; de verkorting; de bezuiniging; de bekorting
- besparing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- kostenbesparing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- inkrimping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- besnoeiing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verkorting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bezuiniging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bekorting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'économie (économie nationale)
de staatshuishouding; nationale economie
- staatshuishouding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- nationale economie [znw.] zelfstandig naamwoord
l'économie (parcimonie; épargne)
de zuinigheid; de spaarzaamheid
- zuinigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- spaarzaamheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'économie (restriction; tonte; taille; diminution; réduction; réduction de dépenses)
de beknotting
- beknotting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'économie (réduction de dépenses)
de kostenverlaging; de bezuiniging
- kostenverlaging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bezuiniging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'économie (fait d'être économe; épargne)
zuinig zijn; de zuinigheid
- zuinig zijn [znw.] zelfstandig naamwoord
- zuinigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'économie (réduction; diminution; réduction de dépenses)
reduceren; de inkrimping; kleiner maken
- reduceren [znw.] zelfstandig naamwoord
- inkrimping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- kleiner maken [znw.] zelfstandig naamwoord
l'économie
de economie
- economie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor économie:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beknotting	diminution; restriction; réduction; réduction de dépenses; taille; tonte; économie
bekorting	baisse des salaires; réduction; réduction de dépenses; économie
besnoeiing	baisse des salaires; réduction; réduction de dépenses; économie	taille; élagage
besparing	baisse des salaires; réduction; réduction de dépenses; économie
bezuiniging	baisse des salaires; réduction; réduction de dépenses; économie
economie	politique économique; économie	vie économique; études de l'économie
inkrimping	baisse des salaires; diminution; réduction; réduction de dépenses; économie
kleiner maken	diminution; réduction; réduction de dépenses; économie
kostenbesparing	baisse des salaires; réduction; réduction de dépenses; économie
kostenverlaging	réduction de dépenses; économie
nationale economie	économie; économie nationale	économie nationale
reduceren	diminution; réduction; réduction de dépenses; économie
spaarzaamheid	parcimonie; économie; épargne
staathuishoudkunde	politique économique; économie
staatshuishouding	économie; économie nationale
verkorting	baisse des salaires; réduction; réduction de dépenses; économie
volkshuishouding	politique économique; économie
zuinig zijn	fait d'être économe; économie; épargne
zuinigheid	fait d'être économe; parcimonie; économie; épargne
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
kleiner maken		amoindrir; comprimer; diminuer; décroître; dégonfler; miniaturiser; minimiser; rabaisser; rappetisser; ravaler; rendre plus petit; réduire; s'amoindrir
reduceren		amenuiser; amoindrir; baisser; diminuer; décroître; défaillir; reduire; réduire
zuinig zijn		économiser; épargner; être économe de

Synoniemen voor "économie":

comptabilité; gestion; épargne; économise; magot; singe; trésor; pécule; rente; thésaurisation; matelas; politique; gouvernement; pouvoir; diplomatie

Wiktionary: économie

économie

noun

épargne dans la dépense.
- économie → economie; spaarzaamheid; zuinigheid; volkshuishoudkunde

économie

noun

het zuinig zijn
- zuinigheid → économie

Cross Translation:

From	To	Via
• économie	→ economie	↔ economics — study
• économie	→ economie	↔ economy — production and distribution and consumption
• économie	→ economie	↔ economy — frugal use of resources
• économie	→ zuinigheid	↔ thrift — characteristic of using a minimum of something
• économie	→ economie	↔ Wirtschaft — Gesamtheit menschlichen Handelns und der dazu benötigten Werkzeuge und Einrichtungen zur Befriedigung von Bedürfnissen
• économie	→ economie	↔ Ökonomie — die Struktur der Wirtschaft eines Gebietes
• économie	→ economie	↔ Ökonomie — sparsamer Gebrauch/Umgang von/mit etwas

Verwante vertalingen van economie

Remove Ads

Nederlandse en Franse zoekresultaten voor: economie

Uitgebreide vertaling voor economie (Nederlands) in het Frans

economie:

economie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

de economie (economiestudie)

de economie (staathuishoudkunde; volkshuishouding)

de economie

Vertaal Matrix voor economie:

Wiktionary: economie

Verwante vertalingen van economie

Uitgebreide vertaling voor economie (Frans) in het Nederlands

économie:

économie [la ~] zelfstandig naamwoord

l'économie (politique économique)

l'économie (réduction de dépenses; réduction; baisse des salaires)

l'économie (économie nationale)

l'économie (parcimonie; épargne)

l'économie (restriction; tonte; taille; diminution; réduction; réduction de dépenses)

l'économie (réduction de dépenses)

l'économie (fait d'être économe; épargne)

l'économie (réduction; diminution; réduction de dépenses)

l'économie

Vertaal Matrix voor économie:

Synoniemen voor "économie":

Wiktionary: économie

Verwante vertalingen van economie