Nederlands

Uitgebreide vertaling voor baan (Nederlands) in het Frans

baan:

baan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de baan (dienstbetrekking; positie; functie; job)
    l'emploi; la fonction; le poste; la position; la voie; le service salarié; la situation; l'office
  2. de baan (werkkring; werk; werkplek)
    l'emploi; le boulot; le lieu de travail; le job; le travail; la fonction; l'office; la position; le poste; l'occupation
    • emploi [le ~] zelfstandig naamwoord
    • boulot [le ~] zelfstandig naamwoord
    • lieu de travail [le ~] zelfstandig naamwoord
    • job [le ~] zelfstandig naamwoord
    • travail [le ~] zelfstandig naamwoord
    • fonction [la ~] zelfstandig naamwoord
    • office [le ~] zelfstandig naamwoord
    • position [la ~] zelfstandig naamwoord
    • poste [le ~] zelfstandig naamwoord
    • occupation [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. de baan (traject; route; weg; )
    l'itinéraire; le trajet; le parcours; la tournée; la route; la voie; la manche; la portion de route; le tour; la ronde
    • itinéraire [le ~] zelfstandig naamwoord
    • trajet [le ~] zelfstandig naamwoord
    • parcours [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tournée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • route [la ~] zelfstandig naamwoord
    • voie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • manche [la ~] zelfstandig naamwoord
    • portion de route [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ronde [la ~] zelfstandig naamwoord
  4. de baan (straatweg; straat; weg)
    la rue; la chaussée; la route pavée; la voie; la route; l'itinéraire; la piste; le trajet; le parcours
    • rue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • chaussée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • route pavée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • voie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • route [la ~] zelfstandig naamwoord
    • itinéraire [le ~] zelfstandig naamwoord
    • piste [la ~] zelfstandig naamwoord
    • trajet [le ~] zelfstandig naamwoord
    • parcours [le ~] zelfstandig naamwoord
  5. de baan (parcours)
    le parcours; le circuit; la piste; la patinoire
    • parcours [le ~] zelfstandig naamwoord
    • circuit [le ~] zelfstandig naamwoord
    • piste [la ~] zelfstandig naamwoord
    • patinoire [la ~] zelfstandig naamwoord
  6. de baan (spoorweg; spoorbaan; spoor; rails)
    la ligne de chemin de fer
  7. de baan (rijbaan; gedeelte van de weg; rijweg; rijstrook)
    la bande de voie; la chaussée; la voie; la piste

Vertaal Matrix voor baan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bande de voie baan; gedeelte van de weg; rijbaan; rijstrook; rijweg
boulot baan; werk; werkkring; werkplek ambacht; arbeid; baantje; bezigheid; dikkerd; dikzak; dreumes; drol; inspanning; job; karwei; karweitje; klusje; kort en dik persoon; loonarbeid; loonwerk; onderkruipsel; papzak; propje; taak; vak; vetzak; werk; werkzaamheid
chaussée baan; gedeelte van de weg; rijbaan; rijstrook; rijweg; straat; straatweg; weg pokerterm voor straat; straat
circuit baan; parcours circuit; cyclus; kringloop; racebaan; ring; rit; rondreis; rondrit; stadionring; stroomkring; tochtje; toer; tour; trip
emploi baan; dienstbetrekking; functie; job; positie; werk; werkkring; werkplek aanstelling; aanwenden; aanwending; ambacht; ambt; arbeid; arbeidsplaats; behandeling; benoeming; benutting; beroep; bezigheid; dienstverband; gebruik; gewoonte; hantering; inspanning; installatie; inzet; job; karwei; loonarbeid; loonwerk; professie; taak; taakverschaffing; tewerkstelling; toepassing; traditie; usance; vak; werk; werkgelegenheid; werkverschaffing; werkzaamheid
fonction baan; dienstbetrekking; functie; job; positie; werk; werkkring; werkplek aanstelling; ambacht; ambt; arbeid; arbeidsplaats; benoeming; beroep; betrekking; bezigheid; dienstverband; functie; inspanning; installatie; prestatie; professie; taak; vak; verrichting; werk; werkzaamheid
itinéraire afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg carrière; loopbaan; reisbeschrijving; reisplan; reisplanning; reisverhaal; routebeschrijving
job baan; werk; werkkring; werkplek ambacht; arbeid; arbeidsplaats; baantje; bezigheid; inspanning; karweitje; klusje; taak; vak; werk; werkzaamheid
lieu de travail baan; werk; werkkring; werkplek plek van werken; werkplek
ligne de chemin de fer baan; rails; spoor; spoorbaan; spoorweg spoorlijn
manche afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg heft; manche; mof; mouw; oor; oor van een kopje; set
occupation baan; werk; werkkring; werkplek beroep; bewoning; bezetting; bezigheid; inbezitname; inbezitneming; loonarbeid; loonwerk; vak; werk
office baan; dienstbetrekking; functie; job; positie; werk; werkkring; werkplek ambt; betrekking; bijkeuken; bureau; bureaumeubel; functie; kerkdienst; pantry; spoelkeuken
parcours afstand; baan; baanvak; etappe; pad; parcours; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg carrière; loopbaan
patinoire baan; parcours ijsbaan; rolschaatsbaan; schaatsbaan
piste baan; gedeelte van de weg; parcours; rijbaan; rijstrook; rijweg; straat; straatweg; weg buitenweg; circuit; dreef; landweg; nummer; paadje; pad; piste; racebaan; ring; stadionring; trekpad; wielerbaan
portion de route afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg wegvak
position baan; dienstbetrekking; functie; job; positie; werk; werkkring; werkplek aanname; ambt; betrekking; bewering; denkbeeld; functie; gelid; gesteldheid; gezichtspunt; hiërarchie; houding; idee; interpretatie; inzicht; lezing; ligging; locatie; mening; oordeel; opinie; opvatting; plaatsbepaling; positie; rang; rangorde; rechtspositie; staat; standpunt; standpuntbepaling; stelling; stellingname; thema; these; thesis; toestand; visie; volgorde; zienswijze
poste baan; dienstbetrekking; functie; job; positie; werk; werkkring; werkplek ambt; arbeidsplaats; betrekking; functie; postkantoor; radio; radiotoestel
ronde afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg cirkel; kraaiennest; kring; omgang; rei; reidans; ronde; rondedans; rondgang; rondje; toer; tournee; uitkijk; zijn ronde doen
route afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg buitenweg; carrière; dreef; koers; landweg; loopbaan; paadje; pad; richting; route; trekpad; vaarroute
route pavée baan; straat; straatweg; weg
rue baan; straat; straatweg; weg
service salarié baan; dienstbetrekking; functie; job; positie
situation baan; dienstbetrekking; functie; job; positie conditie; gesteldheid; land; ligging; locatie; natie; omstandigheden; omstandigheid; plaatsbepaling; positie; rijk; situatie; staat; stand van zaken; toestand
tour afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg behendigheid; beurt; burchttoren; cirkel; draai; draaibank; expeditie; foefje; gekke streek; handigheid; kasteeltoren; kneep; kneepje; kring; kuier; kunst; kunstgreep; kunstje; list; loopje; maniertje; mars; omdraaiing; omgang; omgang hebben met; omloop; ommetje; omwenteling; poets; rare streek; reis; rit; ronde; ronde doen; rondgang; rondje; rondreis; rondrit; slimheid; slottoren; sluwe streek; spelletje; streek; tocht; tochtje; toer; toertje; toren; torenflat; torengebouw; torentje; tour; tournee; trektocht; trip; truc; uitje; uitstapje; wandeling; wandeltocht; wending; wolkenkrabber; zijn ronde doen
tournée afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg omgang; rit; ronde; rondgang; rondje; rondreis; rondrit; tochtje; toer; tour; tournee; trip; zijn ronde doen
trajet afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg carrière; loopbaan
travail baan; werk; werkkring; werkplek ambacht; arbeid; arbeidsplaats; bezigheid; hoefstal; inspanning; job; karwei; kunstwerk; loonarbeid; loonwerk; meesterwerk; oeuvre; taak; vak; verhandeling; verzamelde werken; werk; werkstuk; werkzaamheid
voie afstand; baan; baanvak; dienstbetrekking; etappe; functie; gedeelte van de weg; job; pad; positie; rijbaan; rijstrook; rijweg; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg buitenweg; carrière; dreef; landweg; loopbaan; paadje; pad; rijbaan; rijvlak; trekpad; verkeersstrook
- betrekking; positie

Verwante woorden van "baan":


Synoniemen voor "baan":


Verwante definities voor "baan":

  1. weg voor sporten1
    • de tennisbaan is gesloten1
  2. werk waarvoor je betaald wordt1
    • zij heeft een baan als verpleegster1
  3. strook van stof of papier1
    • we plakten een baan behang op de muur1

Wiktionary: baan

baan
noun
  1. het werk
  2. verkeersweg
  3. traject van een projectiel/hemellichaam
  4. sportterrein
  5. strook materiaal
  6. bovenblad van aambeeld
  7. schietterrein
baan
noun
  1. voie, route pratiquer pour communiquer, pour aller d’un lieu à un autre.
  2. Passage long et étroit (sens général)
  3. usage qu’on fait de quelque chose.
  4. Activité qui tend à un but précis
  5. (familier, fr) Petit emploi, souvent faiblement rémunéré et temporaire.
  6. étendue d’une chose considérer d’un de ses côtés à l’autre, par opposition à longueur.
  7. Fonction, emploi
  8. lieu, endroit, espace qu’occuper ou que peut occuper une personne, une chose.
  9. Traductions à trier suivant le sens.
  10. état, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.
  11. (mathématiques) ligne décrire par le centre de gravité d’un corps ou d’un système de corps en mouvement.

Cross Translation:
FromToVia
baan trajectoire course — trajectory of a ball etc.
baan court de tennis; court court — place for playing the game of tennis and some other ball games
baan travail; poste; job; boulot; métier; emploi job — economic role for which a person is paid
baan orbite orbit — path of one object around another
baan route road — a way for travel
baan voie Bahn — in einer bestimmten Länge und Breite vorgegebene Spur für Fahrzeuge
baan orbite Bahn — die Orbitalbahn
baan emploi; place StelleArbeitsplatz
baan ouvrier; travail Arbeit — Tätigkeit, die erledigt wird, um Geld zu verdienen

banen:

banen werkwoord (baan, baant, baande, baanden, gebaand)

  1. banen (vrijmaken; bevrijden; emanciperen; vrijvechten; verlossen)
    liberalisér; dégager; libérer; affranchir; désencombrer; mettre en liberté; laisser libre
    • liberalisér werkwoord
    • dégager werkwoord (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • libérer werkwoord (libère, libères, libérons, libérez, )
    • affranchir werkwoord (affranchis, affranchit, affranchissons, affranchissez, )
    • désencombrer werkwoord
    • mettre en liberté werkwoord
    • laisser libre werkwoord

Conjugations for banen:

o.t.t.
  1. baan
  2. baant
  3. baant
  4. banen
  5. banen
  6. banen
o.v.t.
  1. baande
  2. baande
  3. baande
  4. baanden
  5. baanden
  6. baanden
v.t.t.
  1. heb gebaand
  2. hebt gebaand
  3. heeft gebaand
  4. hebben gebaand
  5. hebben gebaand
  6. hebben gebaand
v.v.t.
  1. had gebaand
  2. had gebaand
  3. had gebaand
  4. hadden gebaand
  5. hadden gebaand
  6. hadden gebaand
o.t.t.t.
  1. zal banen
  2. zult banen
  3. zal banen
  4. zullen banen
  5. zullen banen
  6. zullen banen
o.v.t.t.
  1. zou banen
  2. zou banen
  3. zou banen
  4. zouden banen
  5. zouden banen
  6. zouden banen
diversen
  1. baan!
  2. baant!
  3. gebaand
  4. banende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor banen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dégager wegruimen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affranchir banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten beporten; bevrijden; frankeren; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten
dégager banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten afscheiden; afvoeren; detacheren; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; lozen; scheiden; tewerkstellen; tornen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uittrekken; uitwerpen; uitzenden; wegstoten; wegtrappen
désencombrer banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten
laisser libre banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; vrijlaten
liberalisér banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten
libérer banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van belegeraars; detacheren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; ontzetten; reactiveren; scheiden; van de boeien ontdoen; van last bevrijden; verlossen; vrijlaten
mettre en liberté banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten bevrijden; in vrijheid stellen; loslaten; losmaken; van de boeien ontdoen; vrijlaten
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
libérer toewijzing ongedaan maken

Verwante woorden van "banen":


Wiktionary: banen

banen
verb
  1. zich een weg ~: een pad maken waar er geen was, resoluut doordringen in iets

Verwante vertalingen van baan