Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. verbreken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verbreken (Nederlands) in het Frans

verbreken:

verbreken werkwoord (verbreek, verbreekt, verbrak, verbraken, verbroken)

  1. verbreken (beëindigen; afbreken; ontbinden; )
    rompre; déroger; interrompre; briser; transgresser
    • rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, )
    • déroger werkwoord
    • interrompre werkwoord (interromps, interrompt, interrompons, interrompez, )
    • briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, )
    • transgresser werkwoord (transgresse, transgresses, transgressons, transgressez, )

Conjugations for verbreken:

o.t.t.
  1. verbreek
  2. verbreekt
  3. verbreekt
  4. verbreken
  5. verbreken
  6. verbreken
o.v.t.
  1. verbrak
  2. verbrak
  3. verbrak
  4. verbraken
  5. verbraken
  6. verbraken
v.t.t.
  1. heb verbroken
  2. hebt verbroken
  3. heeft verbroken
  4. hebben verbroken
  5. hebben verbroken
  6. hebben verbroken
v.v.t.
  1. had verbroken
  2. had verbroken
  3. had verbroken
  4. hadden verbroken
  5. hadden verbroken
  6. hadden verbroken
o.t.t.t.
  1. zal verbreken
  2. zult verbreken
  3. zal verbreken
  4. zullen verbreken
  5. zullen verbreken
  6. zullen verbreken
o.v.t.t.
  1. zou verbreken
  2. zou verbreken
  3. zou verbreken
  4. zouden verbreken
  5. zouden verbreken
  6. zouden verbreken
diversen
  1. verbreek!
  2. verbreekt!
  3. verbroken
  4. verbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verbreken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. verbreken (onderbreking; onderbreken)
    l'interruption; la suspension; la pause

Vertaal Matrix voor verbreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
interruption onderbreken; onderbreking; verbreken IRQ; bemoeienis; breuk; fractuur; inlating; inmenging; interrupt; interruptaanvraag; interruptie; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; opstootje; ordeverstoring; rel; schafttijd; schaftuur; stoornis; storing; stremming; trap; vastlopen; verbreking; verstoring
pause onderbreken; onderbreking; verbreken afleiding; breuk; cesuur; etenstijd; fractuur; interim; kloof; lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; opening; pauze; pauzeren; rustpauze; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; spleet; tussenpoos; tussenruimte; tussentijd; uitsparing; verpozing; verstrooiing; verzet; verzetje
suspension onderbreken; onderbreking; verbreken hanglamp; ophangen; ophanging; opschorting; schorsing; suspensie; vering; wielophanging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
briser afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen aan stukken breken; aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; afknappen; barsten; bederven; beschadigen; breken; er vanaf breken; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slopen; stukbreken; stukgooien; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
déroger afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
interrompre afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen afbreken; afsluiten; beëindigen; doen ophouden; een einde maken aan; eindigen; in de rede vallen; interrumperen; onderbreken; ophouden; stoppen; verstoren; vertoornen
rompre afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen aan stukken breken; aan stukken slaan; afbreken; afknappen; barsten; bederven; breken; doorbreken; er vanaf breken; in stukken breken; inslaan; kapot barsten; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; kunnen stikken; losrukken; losscheuren; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; onklaar raken; slopen; stukbreken; stukgaan; stukmaken; stukslaan; uit elkaar halen; verbrijzelen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verzieken
transgresser afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
interrompre onderbreken