Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- thuishoren:
-
Wiktionary:
- thuishoren → avoir sa place, trouver sa place, faire partie
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor thuishoren (Nederlands) in het Frans
thuishoren:
-
thuishoren
appartenir à; être à sa place; faire partie de; être de; avoir sa place-
appartenir à werkwoord
-
être à sa place werkwoord
-
faire partie de werkwoord
-
être de werkwoord
-
avoir sa place werkwoord
-
Conjugations for thuishoren:
o.t.t.
- hoor thuis
- hoort thuis
- hoort thuis
- horen thuis
- horen thuis
- horen thuis
o.v.t.
- hoorde thuis
- hoorde thuis
- hoorde thuis
- hoorden thuis
- hoorden thuis
- hoorden thuis
v.t.t.
- heb thuisgehoord
- hebt thuisgehoord
- heeft thuisgehoord
- hebben thuisgehoord
- hebben thuisgehoord
- hebben thuisgehoord
v.v.t.
- had thuisgehoord
- had thuisgehoord
- had thuisgehoord
- hadden thuisgehoord
- hadden thuisgehoord
- hadden thuisgehoord
o.t.t.t.
- zal thuishoren
- zult thuishoren
- zal thuishoren
- zullen thuishoren
- zullen thuishoren
- zullen thuishoren
o.v.t.t.
- zou thuishoren
- zou thuishoren
- zou thuishoren
- zouden thuishoren
- zouden thuishoren
- zouden thuishoren
en verder
- ben thuisgehoord
- bent thuisgehoord
- is thuisgehoord
- zijn thuisgehoord
- zijn thuisgehoord
- zijn thuisgehoord
diversen
- hoor thuis!
- hoort thuis!
- thuisgehoord
- thuishorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor thuishoren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
appartenir à | thuishoren | behoren; behoren bij; behoren tot; toebehoren; toebehoren aan; zijn van |
avoir sa place | thuishoren | |
faire partie de | thuishoren | behoren; behoren bij; behoren tot; toebehoren; toebehoren aan; zijn van |
être de | thuishoren | behoren bij; behoren tot; toebehoren aan; zijn van |
être à sa place | thuishoren |
Wiktionary: thuishoren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• thuishoren | → avoir sa place | ↔ belong — have its proper place |
• thuishoren | → trouver sa place; faire partie | ↔ belong — be accepted in a group |