Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor struis (Nederlands) in het Frans

struis:

struis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de struis (struisvogel)
    l'autruche

struis bijvoeglijk naamwoord

  1. struis (zwaargebouwd; massief; zwaar; )
    fortement charpenté; bien charpentée; bien baraqué; fortement charpentée; bien charpenté; de forte carrure

Vertaal Matrix voor struis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
autruche struis; struisvogel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bien baraqué fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd
bien charpenté fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd
bien charpentée fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd
de forte carrure fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd
fortement charpenté fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd
fortement charpentée fors; massief; potig; robuust; struis; zwaar; zwaargebouwd

Verwante woorden van "struis":

  • struisheid, struisen, struise

Wiktionary: struis

struis