Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
critique
|
|
aanmerking; beoordeling; bespreking; boekbespreking; commentaar; criticus; kritiek; opmerking; recensent; recensie
|
fin
|
|
afhaken; beëindiging; conclusie; eind; einde; eindigen; eindpunt; eindstreep; end; finale; finish; finishlijn; kappen; laatste opvoering; meet; ontknoping; ophouden; slot; slotbeschouwing; slotstuk; sluiting; sluitstuk; staken; uiteinde; uitscheiden
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tendre
|
|
aangeven; aanreiken; geven; oprekken; opspannen; reiken; rekken; spannen; strak maken
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aléatoire
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
|
critique
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
bedenkelijk; benard; benauwd; betwist; cruciaal; dubieus; ernstig; essentieel; hachelijk; kardinaal; kritiek; kritisch; kwestieus; lastig; moeilijk; niet makkelijk; noodzakelijk; omstreden; ongemakkelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; onrustbarend; penibel; problematisch; twijfelachtig; van levensbelang; verdacht; verontrustend; vitaal; voornaamst; wezenlijk; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar
|
de manière précaire
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
|
délicat
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijn van smaak; fijngevoelig; fragiel; frèle; hachelijk; iel; kritiek; kwetsbaar; lastig; netelig; penibel; precair; teder; teer; tenger; zwak
|
bedenkelijk; benard; benauwd; betwist; breekbaar; broos; dubieus; elegant; ernstig; fijn; fijnbesnaard; fijngevoelig; fijntjes; fijnzinnig; fragiel; gracieus; hachelijk; heel mooi; heerlijk; hemels; kieskeurig; kostelijk; kritiek; kwestieus; kwetsbaar; lastig; lekker; mager; met veel moeilijkheden gepaard gaan; moeilijk; niet makkelijk; omstreden; ongemakkelijk; overheerlijk; penibel; problematisch; reuzelekker; sierlijk; slap; smakelijk; spichtig; sprieterig; subtiel; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; twijfelachtig; uitgelezen; verdacht; verfijnd; verrukkelijk; zalig; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar; zwak
|
exquis
|
delicaat; fijn van smaak
|
apart; bijzonder; enig; enig in zijn soort; fijngevoelig; fijnzinnig; glorierijk; goddelijk; heel mooi; heerlijk; hemels; kostelijk; lekker; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; onvergelijkbaar; onvergelijkelijk; overheerlijk; paradijselijk; prachtig; reuzelekker; schitterend; smakelijk; teerbesnaard; teergevoelig; uitgelezen; uitstekend; uniek; verrukkelijk; voortreffelijk; zalig
|
fin
|
delicaat; fijn van smaak
|
adrem; arglistig; bijdehand; doortrapt; dun; elegant; fel; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gevat; gewiekst; gracieus; grievend; hanig; krenkend; kwetsend; leep; lichtgebouwd; link; listig; pinnig; raak; rank; scherp; scherpzinnig; schrander; sierlijk; slank; slim; slinks; sluw; snedig; snibbig; subtiel; teerbesnaard; teergevoelig; tenger; uitgeslapen; vinnig; vlijmend
|
fragile
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
bleekjes; breekbaar; broos; dun; fijn; fijngebouwd; fragiel; kwetsbaar; mager; onsolide; pips; rank; slank; slap; slapjes; spichtig; sprieterig; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak
|
frêle
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
armzalig; bleekjes; breekbaar; broos; dun; fijn; fijngebouwd; fragiel; karig; kwetsbaar; mager; pips; pover; rank; schamel; schraal; slank; slap; slapjes; spichtig; sprieterig; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak
|
hasardeux
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
avontuurlijk; bedreigend; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; risicovol; riskant
|
incertain
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
aarzelend; besluiteloos; discutabel; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; halfslachtig; inconsistent; los; niet zeker; ongewis; onstandvastig; onvast; rank; schoorvoetend; twijfelachtig; twijfelmoedig; variabel; variërend; veranderlijk; wankel; wankelbaar; wankelend; wankelmoedig; weifelachtig; weifelend
|
précaire
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
dreigend; eng; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend
|
précairement
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
dreigend; eng; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk
|
périlleuse
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
halsbrekend; levensgevaarlijk
|
périlleux
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
bedreigend; gevaarlijk; gewaagd; hachelijk; halsbrekend; levensgevaarlijk; risicovol; riskant
|
raffiné
|
delicaat; fijn van smaak
|
arglistig; chic; doortrapt; elegant; esthetisch; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; sierlijk; slinks; sluw; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
tendre
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
clement; diep; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; genadig; gevoelig; gevoelvol; goedhartig; innig; intens; lichtgebouwd; liefderijk; liefdevol; liefhebbend; mak; mild; rank; sentimenteel; slank; teerbesnaard; teergevoelig; teerhartig; tenger; vergevingsgezind; verzoenend; weekhartig; welwillend; zacht; zacht aanvoelend; zachtaardig
|
tendrement
|
breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak
|
diep; innig; intens; liefhebbend
|
à titre précaire
|
delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
|
|