Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bewijs (Nederlands) in het Frans

bewijs:

bewijs [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het bewijs (blijk; teken)
    le signe; la preuve; le témoignage; la marque
    • signe [le ~] zelfstandig naamwoord
    • preuve [la ~] zelfstandig naamwoord
    • témoignage [le ~] zelfstandig naamwoord
    • marque [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. het bewijs (bewijsstuk)
    la preuve; la pièce à conviction
  3. het bewijs (beweringsgrond)
    le reçu; l'argument sur lequel on peut prouver quelque chose 1; la pièces à conviction; la preuve; le billet; le certificat; la confirmation
  4. het bewijs (attest; briefje)
    le certificat
  5. het bewijs
    la preuve
    • preuve [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bewijs:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argument sur lequel on peut prouver quelque chose 1 beweringsgrond; bewijs
billet beweringsgrond; bewijs aantekening; bankbiljet; briefje; entreebiljet; kaart; kaartje; kattebelletje; kladbriefje; kladje; krabbel; papiergeld; plaatsbewijs; reisbiljet; schrijfsel; spoorkaartje; ticket; toegangsbewijs; tramkaartje
certificat attest; beweringsgrond; bewijs; briefje beveiligingscertificaat; brevet; bul; certificaat; charter; digitaal certificaat; diploma; getuigschrift; licentie; oorkonde; referentie; universiteitsdiploma
confirmation beweringsgrond; bewijs aanneming; affirmatie; bekrachtiging; belijdenis; bevestiging; confirmatie; ratificering; vormsel
marque bewijs; blijk; teken beeldmerk; brandteken; decoratie; eigenschap; ereteken; etiket; gebaar; geste; handelsmerk; handelsnaam; herkenningsteken; iemand kenmerken; inktstempel; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kenteken; label; logo; merk; merknaam; merkteken; nummerplaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; ridderorde; signaal; stempel; stigma; striem; teken; typering; warenmerk; zegel
pièce à conviction bewijs; bewijsstuk
pièces à conviction beweringsgrond; bewijs acte; akte; bewijsmateriaal; bewijsmiddel; bewijsstuk
preuve beweringsgrond; bewijs; bewijsstuk; blijk; teken bewijsmateriaal; bewijsmiddel
reçu beweringsgrond; bewijs bewijs van ontvangst; bon; coupon; kassabon; kwitantie; ontvangstbewijs; reçu; stortingsbewijs
signe bewijs; blijk; teken aanwijzing; decoratie; eigenschap; ereteken; etiket; gebaar; geste; gesternte; herkenningsteken; iemand kenmerken; karakter; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kenteken; knipoog; letter; letterteken; nummerplaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; oogwenk; ridderorde; sein; seintje; signaal; sterrenbeeld; stigma; teken; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk
témoignage bewijs; blijk; teken getuigenis; getuigenverklaring; het uitspreken; testimonium; uitspraak; verklaring

Wiktionary: bewijs

bewijs
noun
  1. datgene wat de juistheid van een bewering onweerlegbaar vast (kan) leggen
bewijs
Cross Translation:
FromToVia
bewijs preuve evidence — facts presented in support of an assertion
bewijs preuve proof — any effort, process, or operation designed to establish or discover a fact or truth
bewijs preuve BeweisJura, Mathematik: die Darlegung der Richtigkeit oder der Unrichtigkeit einer Aussage oder eines Urteils mittels empirischer oder logischer Methoden
bewijs démonstration BeweisLogik: eine nach festgelegten Regeln durchgeführte Ableitung

bewijzen:

bewijzen werkwoord (bewijs, bewijst, bewees, bewezen, bewezen)

  1. bewijzen (aantonen; staven)
    prouver; démontrer; montrer; mettre en evidence; confirmer; faire ses preuves; justifier; vérifier; attester; manifester; faire voir; établir l'existence de
    • prouver werkwoord (prouve, prouves, prouvons, prouvez, )
    • démontrer werkwoord (démontre, démontres, démontrons, démontrez, )
    • montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, )
    • mettre en evidence werkwoord
    • confirmer werkwoord (confirme, confirmes, confirmons, confirmez, )
    • faire ses preuves werkwoord
    • justifier werkwoord (justifie, justifies, justifions, justifiez, )
    • vérifier werkwoord (vérifie, vérifies, vérifions, vérifiez, )
    • attester werkwoord (atteste, attestes, attestons, attestez, )
    • manifester werkwoord (manifeste, manifestes, manifestons, manifestez, )
    • faire voir werkwoord

Conjugations for bewijzen:

o.t.t.
  1. bewijs
  2. bewijst
  3. bewijst
  4. bewijzen
  5. bewijzen
  6. bewijzen
o.v.t.
  1. bewees
  2. bewees
  3. bewees
  4. bewezen
  5. bewezen
  6. bewezen
v.t.t.
  1. heb bewezen
  2. hebt bewezen
  3. heeft bewezen
  4. hebben bewezen
  5. hebben bewezen
  6. hebben bewezen
v.v.t.
  1. had bewezen
  2. had bewezen
  3. had bewezen
  4. hadden bewezen
  5. hadden bewezen
  6. hadden bewezen
o.t.t.t.
  1. zal bewijzen
  2. zult bewijzen
  3. zal bewijzen
  4. zullen bewijzen
  5. zullen bewijzen
  6. zullen bewijzen
o.v.t.t.
  1. zou bewijzen
  2. zou bewijzen
  3. zou bewijzen
  4. zouden bewijzen
  5. zouden bewijzen
  6. zouden bewijzen
diversen
  1. bewijs!
  2. bewijst!
  3. bewezen
  4. bewijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bewijzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attester aantonen; bewijzen; staven betonen; betuigen; beweren; getuigen; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven
confirmer aantonen; bewijzen; staven als gangbaar erkennen; beamen; bekrachtigen; bestempelen; bevestigen; bezegelen; certificeren; goedkeuren; homologeren; merken; onderschrijven; staven; waarmerken
démontrer aantonen; bewijzen; staven aanschouwelijk maken; betogen; demonstreren; getuigen van; laten blijken; laten zien; veraanschouwelijken
faire ses preuves aantonen; bewijzen; staven
faire voir aantonen; bewijzen; staven aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voorleggen
justifier aantonen; bewijzen; staven goedpraten; rechtpraten; rechtvaardigen; uitvullen; verantwoorden; wettigen
manifester aantonen; bewijzen; staven exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; manifesteren; spuien; tentoonstellen; tonen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; vertonen; verwoorden; voor ogen brengen
mettre en evidence aantonen; bewijzen; staven
montrer aantonen; bewijzen; staven aan het licht komen; aanbieden; aanduiden; aangeven; aanschouwelijk maken; attenderen; demonstreren; exposeren; getuigen van; iets aanwijzen; indiceren; laten blijken; laten zien; offreren; openbaren; ophoesten; presenteren; publiceren; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbrengen; veraanschouwelijken; verschijnen; vertonen; voor de dag komen; voor de dag komen met; voor ogen brengen; voordedaghalen; voordoen; voorleggen; wijzen; wijzen naar
prouver aantonen; bewijzen; staven waarmaken
vérifier aantonen; bewijzen; staven bepalen; beproeven; checken; controleren; determineren; iets opzoeken; keuren; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; natrekken; navragen; nazoeken; onderzoeken; testen; vaststellen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
établir l'existence de aantonen; bewijzen; staven
- aantonen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
confirmer bevestigen

Synoniemen voor "bewijzen":


Verwante definities voor "bewijzen":

  1. laten zien dat het zo is1
    • de politie kan niet bewijzen dat hij het gedaan heeft1

Wiktionary: bewijzen

bewijzen
verb
  1. aantonen; staven
  2. betuigen; een dienst bewijzen
bewijzen
Cross Translation:
FromToVia
bewijzen prouver; montrer evince — show or demonstrate clearly
bewijzen démontrer show — indicate (a fact) to be true

Verwante vertalingen van bewijs