Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanwrijven (Nederlands) in het Frans

aanwrijven:

aanwrijven werkwoord

  1. aanwrijven (aanrekenen; beschuldigen; verwijten; )
    reprocher; condamner; blâmer; réprimander; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; vitupérer; avoir de la rancune; critiquer; avoir de la rancoeur
    • reprocher werkwoord (reproche, reproches, reprochons, reprochez, )
    • condamner werkwoord (condamne, condamnes, condamnons, condamnez, )
    • blâmer werkwoord (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, )
    • réprimander werkwoord (réprimande, réprimandes, réprimandons, réprimandez, )
    • déshonorer werkwoord (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, )
    • vitupérer werkwoord (vitupère, vitupères, vitupérons, vitupérez, )
    • critiquer werkwoord (critique, critiques, critiquons, critiquez, )
  2. aanwrijven (iemand iets verwijten; aanrekenen; kwalijk nemen)
    blâmer; reprocher; critiquer; réprouver; avoir à redire; en vouloir à quelqu'un
    • blâmer werkwoord (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, )
    • reprocher werkwoord (reproche, reproches, reprochons, reprochez, )
    • critiquer werkwoord (critique, critiques, critiquons, critiquez, )
    • réprouver werkwoord (réprouve, réprouves, réprouvons, réprouvez, )
    • avoir à redire werkwoord
  3. aanwrijven (iemand iets verwijten; beschuldigen; blameren; )
    blâmer; avoir de la rancune; condamner; reprocher; enlever; éprouver du ressentiment; critiquer; prendre; gronder; compromettre; réprouver; discréditer; jeter quelque chose aux pieds de; avoir à redire; avoir de la rancoeur; retirer; réprimander; déshonorer; garder rancune; en vouloir à quelqu'un
    • blâmer werkwoord (blâme, blâmes, blâmons, blâmez, )
    • condamner werkwoord (condamne, condamnes, condamnons, condamnez, )
    • reprocher werkwoord (reproche, reproches, reprochons, reprochez, )
    • enlever werkwoord (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • critiquer werkwoord (critique, critiques, critiquons, critiquez, )
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
    • gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )
    • compromettre werkwoord (compromets, compromet, compromettons, compromettez, )
    • réprouver werkwoord (réprouve, réprouves, réprouvons, réprouvez, )
    • discréditer werkwoord (discrédite, discrédites, discréditons, discréditez, )
    • avoir à redire werkwoord
    • retirer werkwoord (retire, retires, retirons, retirez, )
    • réprimander werkwoord (réprimande, réprimandes, réprimandons, réprimandez, )
    • déshonorer werkwoord (déshonore, déshonores, déshonorons, déshonorez, )
    • garder rancune werkwoord

Vertaal Matrix voor aanwrijven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avoir de la rancoeur aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden wrok koesteren; wrokken
avoir de la rancune aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden wrok koesteren; wrok voelen; wrok voelen tegen; wrokken
avoir à redire aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
blâmer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; afkeuren; berispen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen
compromettre aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien blameren; compromitteren; schandaliseren
condamner aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden afkeuren; afstemmen; afwijzen; berechten; verdoemen; veroordelen; veroordelen tot de hel; vervolgen; verwerpen; vonnissen
critiquer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; aanmerking maken; afkeuren; afkraken; beoordelen; goed- of afkeuren; hekelen; katten; kraken; kritiseren; veroordelen; vitten
discréditer aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien blameren; schandaliseren
déshonorer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden blameren; onteren; ontwijden; schandaliseren
en vouloir à quelqu'un aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien wrok koesteren; wrokken
enlever aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afplukken; afrukken; afscheuren; benemen; beroven; beroven van; bestelen; depriveren; erafhalen; eruit nemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; kidnappen; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; legen; loshalen; lospeuteren; losplukken; meenemen; naar buiten halen; ontfutselen; ontkleden; ontnemen; ontvoeren; ontvreemden; ophalen; pikken; plukken; plunderen; roven; ruimen; schaken; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitdoen; uitgommen; uithalen; uitkleden; uitnemen; uittrekken; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vlakken; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsnijden; wegsteken; wegstoppen; wegvegen; wissen
garder rancune aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien wrok koesteren; wrokken
gronder aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien berispen; brommen; brullen; fulmineren; grommen; het uitgillen; kankeren; klagen; klateren; knallen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; razen; smoren; stoffen; sudderen; te keer gaan; tekeergaan; terechtwijzen; tieren; uitroepen; uitschreeuwen; vermanen
jeter quelque chose aux pieds de aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
prendre aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; bevangen; bezetten; bezigen; binden; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; klauwen; kluisteren; kopen; leegstelen; meenemen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
reprocher aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen
retirer aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien achteroverdrukken; afbestellen; afgelasten; afnemen; afzeggen; annuleren; bedaren; bedwingen; beheersen; benemen; beroven van; beteugelen; depriveren; gappen; herroepen; in bedwang houden; inpikken; intomen; intrekken; jatten; kapen; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegstelen; loshalen; matigen; nietig verklaren; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; terugkomen op; terugroepen; toeëigenen; uithalen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; zijn woorden terugnemen
réprimander aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmerken; beknorren; berispen; manen; terechtwijzen; uitbrander geven; vermanen; waarschuwen
réprouver aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien afkeuren; ongeschikt verklaren; verdoemen; veroordelen; veroordelen tot de hel; vonnissen
vitupérer aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden afgeven op; beschimpen; hekelen
éprouver du ressentiment aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien wrok koesteren; wrokken

Wiktionary: aanwrijven

aanwrijven
verb
  1. ten laste leggen