Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- concours:
- concourir:
-
Wiktionary:
- concours → concours, match, wedstrijd
- concours → competitie, toernooi, wedstrijd
- concourir → meewerken, aan een wedstrijd deelnemen, wedijveren, concurreren, meedingen
- concourir → wedijveren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor concours (Nederlands) in het Frans
concours:
Vertaal Matrix voor concours:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
compétition | concours; partij; pot; strijd; wedstrijd | competitie; concurrentie; mededingers; rivaliteit; wedijver |
concours | concours; partij; pot; strijd; wedstrijd | concoursen; coöperatie; medewerking; samenloop; strijden; toedoen; vechten; wedstrijden |
course | concours; partij; pot; strijd; wedstrijd | hardloopwedstrijd; hardloperij; loop; race; ritprijs; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren |
jeu | concours; partij; pot; strijd; wedstrijd | beurt; game; marge; partijtje; potje; rondje; speelruimte; speelwijze; spel; speling; spelletje; stapel; wedstrijdje |
match | concours; partij; pot; strijd; wedstrijd | match; partijtje; potje; spel; wedstrijdje |
rencontre | concours; partij; pot; strijd; wedstrijd | ontmoeting; treffen |
Verwante woorden van "concours":
Frans
Uitgebreide vertaling voor concours (Frans) in het Nederlands
concours:
-
le concours (match; compétition; course; jeu; rencontre)
-
le concours
-
le concours
-
le concours
-
le concours (collaboration; coopération; participation)
-
le concours (combat)
Vertaal Matrix voor concours:
Synoniemen voor "concours":
concourir:
concourir werkwoord (concours, concourt, concourons, concourez, concourent, concourais, concourait, concourions, concouriez, concouraient, concourus, concourut, concourûmes, concourûtes, concoururent, concourrai, concourras, concourra, concourrons, concourrez, concourront)
-
concourir (concorder; interférer; synchroniser)
Conjugations for concourir:
Présent
- concours
- concours
- concourt
- concourons
- concourez
- concourent
imparfait
- concourais
- concourais
- concourait
- concourions
- concouriez
- concouraient
passé simple
- concourus
- concourus
- concourut
- concourûmes
- concourûtes
- concoururent
futur simple
- concourrai
- concourras
- concourra
- concourrons
- concourrez
- concourront
subjonctif présent
- que je concoure
- que tu concoures
- qu'il concoure
- que nous concourions
- que vous concouriez
- qu'ils concourent
conditionnel présent
- concourrais
- concourrais
- concourrait
- concourrions
- concourriez
- concourraient
passé composé
- ai concouru
- as concouru
- a concouru
- avons concouru
- avez concouru
- ont concouru
divers
- concours!
- concourez!
- concourons!
- concouru
- concourant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor concourir:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
samenlopen | coïncidence | |
samenvallen | correspondence; coïncidence | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
samenlopen | concorder; concourir; interférer; synchroniser | |
samenvallen | concorder; concourir; interférer; synchroniser |
Synoniemen voor "concourir":
Wiktionary: concourir
concourir
Cross Translation:
verb
-
tendre ensemble au même but, coopérer.
- concourir → meewerken; aan een wedstrijd deelnemen; wedijveren; concurreren; meedingen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• concourir | → wedijveren | ↔ vie — To rival; to struggle for superiority; to compete |