Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- afspreken:
-
Wiktionary:
- afspreken → concerter
- afspreken → retrouver, donner rendez-vous, rejoindre, prendre, rendez-vous, convenir
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afspreken (Nederlands) in het Frans
afspreken:
-
afspreken (iets overeenkomen)
convenir; accorder; s'arranger; tomber d'accord-
convenir werkwoord (conviens, convient, convenons, convenez, conviennent, convenais, convenait, convenions, conveniez, convenaient, convins, convint, convînmes, convîntes, convinrent, conviendrai, conviendras, conviendra, conviendrons, conviendrez, conviendront)
-
accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, accordent, accordais, accordait, accordions, accordiez, accordaient, accordai, accordas, accorda, accordâmes, accordâtes, accordèrent, accorderai, accorderas, accordera, accorderons, accorderez, accorderont)
-
s'arranger werkwoord
-
tomber d'accord werkwoord
-
-
afspreken (elkaar ontmoeten; elkaar zien; treffen; samenkomen)
se rencontrer; se voir; réunir; joindre; se réunir-
se rencontrer werkwoord
-
se voir werkwoord
-
réunir werkwoord (réunis, réunit, réunissons, réunissez, réunissent, réunissais, réunissait, réunissions, réunissiez, réunissaient, réunîmes, réunîtes, réunirent, réunirai, réuniras, réunira, réunirons, réunirez, réuniront)
-
joindre werkwoord (joins, joint, joignons, joignez, joignent, joignais, joignait, joignions, joigniez, joignaient, joignis, joignit, joignîmes, joignîtes, joignirent, joindrai, joindras, joindra, joindrons, joindrez, joindront)
-
se réunir werkwoord
-
-
afspreken (overeenkomen; accorderen)
-
afspreken (regelen; arrangeren; bedisselen)
arranger; convenir; organiser-
arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, arrangent, arrangeais, arrangeait, arrangions, arrangiez, arrangeaient, arrangeai, arrangeas, arrangea, arrangeâmes, arrangeâtes, arrangèrent, arrangerai, arrangeras, arrangera, arrangerons, arrangerez, arrangeront)
-
convenir werkwoord (conviens, convient, convenons, convenez, conviennent, convenais, convenait, convenions, conveniez, convenaient, convins, convint, convînmes, convîntes, convinrent, conviendrai, conviendras, conviendra, conviendrons, conviendrez, conviendront)
-
organiser werkwoord (organise, organises, organisons, organisez, organisent, organisais, organisait, organisions, organisiez, organisaient, organisai, organisas, organisa, organisâmes, organisâtes, organisèrent, organiserai, organiseras, organisera, organiserons, organiserez, organiseront)
-
Conjugations for afspreken:
o.t.t.
- spreek af
- spreekt af
- spreekt af
- spreken af
- spreken af
- spreken af
o.v.t.
- sprak af
- sprak af
- sprak af
- spraken af
- spraken af
- spraken af
v.t.t.
- heb afgesproken
- hebt afgesproken
- heeft afgesproken
- hebben afgesproken
- hebben afgesproken
- hebben afgesproken
v.v.t.
- had afgesproken
- had afgesproken
- had afgesproken
- hadden afgesproken
- hadden afgesproken
- hadden afgesproken
o.t.t.t.
- zal afspreken
- zult afspreken
- zal afspreken
- zullen afspreken
- zullen afspreken
- zullen afspreken
o.v.t.t.
- zou afspreken
- zou afspreken
- zou afspreken
- zouden afspreken
- zouden afspreken
- zouden afspreken
diversen
- spreek af!
- spreekt af!
- afgesproken
- afsprekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afspreken (accorderen)
Vertaal Matrix voor afspreken:
Wiktionary: afspreken
afspreken
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afspreken | → retrouver; donner rendez-vous; rejoindre | ↔ meet — see through arrangement |
• afspreken | → prendre; rendez-vous | ↔ verabreden — mündlich einen Termin, Treffpunkt oder Treffen vereinbaren |
• afspreken | → convenir | ↔ vereinbaren — eine Abmachung treffen |