Nederlands

Uitgebreide vertaling voor krijsen (Nederlands) in het Frans

krijsen:

krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)

  1. krijsen (huilen; brullen; janken)
    pleurer; crier; hurler; pleurnicher; criailler; brailler; geindre; glapir; chialer; mugir; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir; beugler; feuler
    • pleurer werkwoord (pleure, pleures, pleurons, pleurez, )
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • pleurnicher werkwoord (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )
    • criailler werkwoord (criaille, criailles, criaillons, criaillez, )
    • brailler werkwoord (braille, brailles, braillons, braillez, )
    • geindre werkwoord (geins, geint, geignons, geignez, )
    • glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )
    • chialer werkwoord (chiale, chiales, chialons, chialez, )
    • mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )
    • rugir werkwoord (rugis, rugit, rugissons, rugissez, )
    • beugler werkwoord (beugle, beugles, beuglons, beuglez, )
    • feuler werkwoord (feule, feules, feulons, feulez, )
  2. krijsen (schreeuwen; gillen)
    crier; tempéter; gueuler; hurler; braire; fulminer; criailler
    • crier werkwoord (crie, cries, crions, criez, )
    • tempéter werkwoord
    • gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )
    • hurler werkwoord (hurle, hurles, hurlons, hurlez, )
    • braire werkwoord (brais, brait, brayons, brayez, )
    • fulminer werkwoord (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, )
    • criailler werkwoord (criaille, criailles, criaillons, criaillez, )

Conjugations for krijsen:

o.t.t.
  1. krijs
  2. krijst
  3. krijst
  4. krijsen
  5. krijsen
  6. krijsen
o.v.t.
  1. krijste
  2. krijste
  3. krijste
  4. krijsten
  5. krijsten
  6. krijsten
v.t.t.
  1. heb gekrijst
  2. hebt gekrijst
  3. heeft gekrijst
  4. hebben gekrijst
  5. hebben gekrijst
  6. hebben gekrijst
v.v.t.
  1. had gekrijst
  2. had gekrijst
  3. had gekrijst
  4. hadden gekrijst
  5. hadden gekrijst
  6. hadden gekrijst
o.t.t.t.
  1. zal krijsen
  2. zult krijsen
  3. zal krijsen
  4. zullen krijsen
  5. zullen krijsen
  6. zullen krijsen
o.v.t.t.
  1. zou krijsen
  2. zou krijsen
  3. zou krijsen
  4. zouden krijsen
  5. zouden krijsen
  6. zouden krijsen
diversen
  1. krijs!
  2. krijst!
  3. gekrijst
  4. krijsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor krijsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beugler brullen; huilen; janken; krijsen brullen; gillen; janken; loeien; snikken
brailler brullen; huilen; janken; krijsen blèren; brullen; het uitgillen; luidkeels iets verkondigen; schetteren; tetteren; uitroepen; uitschreeuwen
braire gillen; krijsen; schreeuwen balken
chialer brullen; huilen; janken; krijsen emmeren; huilen; schreien
criailler brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
crier brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; janken; kraaien; krijten; praaien; roepen; schreeuwen; toeroepen; uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
feuler brullen; huilen; janken; krijsen janken; snikken
fulminer gillen; krijsen; schreeuwen brullen; donderen; foeteren; fulmineren; het uitgillen; ketteren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uit de slof schieten; uitroepen; uitschreeuwen; uitvaren; uitvaren tegen; vuilbekken; woedend zijn
geindre brullen; huilen; janken; krijsen dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; etteren; griepen; huilen; jengelen; kermen; klieren; kreunen; schreien; steunen; uitgieren; zeiken
glapir brullen; huilen; janken; krijsen blaffen; brullen; gillen; huilen; janken; keffen; schreien; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen
gueuler gillen; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; het uitgillen; schreeuwen; uitroepen; uitschreeuwen
hurler brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; foeteren; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; razen; schreeuwen; snikken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitbrullen; uitgieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; woeden
mugir brullen; huilen; janken; krijsen balken; brullen; foeteren; fulmineren; gillen; het uitgillen; janken; loeien; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
pleurer brullen; huilen; janken; krijsen bedroefd zijn; bewenen; huilen; janken; schreien; snikken; tranen; tranen afscheiden; treuren; verdriet hebben; wenen
pleurnicher brullen; huilen; janken; krijsen dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; grienen; huilen; janken; jengelen; schreien; sniffelen; snikken; snotteren; tranen; tranen afscheiden; wenen
pousser de cris aigus brullen; huilen; janken; krijsen uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
pousser des cris perçants brullen; huilen; janken; krijsen
rugir brullen; huilen; janken; krijsen brullen; gillen; janken
tempéter gillen; krijsen; schreeuwen

Wiktionary: krijsen

krijsen
verb
  1. luidkeels schreeuwend een hoog geluid voortbrengen

Cross Translation:
FromToVia
krijsen crier cry — intransitive: to shout, scream, yell
krijsen hurlement shriek — a sharp, shrill outcry or scream
krijsen crier shriek — to utter a loud, sharp, shrill sound or cry
krijsen hurler; brailler squall — to cry or wail loudly
krijsen crier; hurler; crisser squeal — to scream a high-pitched squeal