Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. binnenkrijgen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor binnenkrijgen (Nederlands) in het Frans

binnenkrijgen:

binnenkrijgen werkwoord (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)

  1. binnenkrijgen (opslokken; zwelgen)
    absorber; engloutir; se gaver; se goinfrer; se goberger; s'empiffrer
    • absorber werkwoord (absorbe, absorbes, absorbons, absorbez, )
    • engloutir werkwoord (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, )
    • se gaver werkwoord
    • se goinfrer werkwoord
    • se goberger werkwoord
    • s'empiffrer werkwoord

Conjugations for binnenkrijgen:

o.t.t.
  1. krijg binnen
  2. krijgt binnen
  3. krijgt binnen
  4. krijgen binnen
  5. krijgen binnen
  6. krijgen binnen
o.v.t.
  1. kreeg binnen
  2. kreeg binnen
  3. kreeg binnen
  4. kregen binnen
  5. kregen binnen
  6. kregen binnen
v.t.t.
  1. heb binnengekregen
  2. hebt binnengekregen
  3. heeft binnengekregen
  4. hebben binnengekregen
  5. hebben binnengekregen
  6. hebben binnengekregen
v.v.t.
  1. had binnengekregen
  2. had binnengekregen
  3. had binnengekregen
  4. hadden binnengekregen
  5. hadden binnengekregen
  6. hadden binnengekregen
o.t.t.t.
  1. zal binnenkrijgen
  2. zult binnenkrijgen
  3. zal binnenkrijgen
  4. zullen binnenkrijgen
  5. zullen binnenkrijgen
  6. zullen binnenkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou binnenkrijgen
  2. zou binnenkrijgen
  3. zou binnenkrijgen
  4. zouden binnenkrijgen
  5. zouden binnenkrijgen
  6. zouden binnenkrijgen
diversen
  1. krijg binnen!
  2. krijgt binnen!
  3. binnengekregen
  4. binnenkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor binnenkrijgen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorber binnenkrijgen; opslokken; zwelgen absorberen; doorslikken; in zich opnemen; inzuigen; lurken; naar binnen zuigen; opnemen; opslorpen; opslurpen; slikken; slurpen; zuigen
engloutir binnenkrijgen; opslokken; zwelgen bikken; binnenproppen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inproppen; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
s'empiffrer binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; schransen; slempen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
se gaver binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen
se goberger binnenkrijgen; opslokken; zwelgen brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen
se goinfrer binnenkrijgen; opslokken; zwelgen