Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- binnenkrijgen:
-
Wiktionary:
- binnenkrijgen → recouvrer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor binnenkrijgen (Nederlands) in het Frans
binnenkrijgen:
-
binnenkrijgen (opslokken; zwelgen)
absorber; engloutir; se gaver; se goinfrer; se goberger; s'empiffrer-
absorber werkwoord (absorbe, absorbes, absorbons, absorbez, absorbent, absorbais, absorbait, absorbions, absorbiez, absorbaient, absorbai, absorbas, absorba, absorbâmes, absorbâtes, absorbèrent, absorberai, absorberas, absorbera, absorberons, absorberez, absorberont)
-
engloutir werkwoord (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, engloutissent, engloutissais, engloutissait, engloutissions, engloutissiez, engloutissaient, engloutîmes, engloutîtes, engloutirent, engloutirai, engloutiras, engloutira, engloutirons, engloutirez, engloutiront)
-
se gaver werkwoord
-
se goinfrer werkwoord
-
se goberger werkwoord
-
s'empiffrer werkwoord
-
Conjugations for binnenkrijgen:
o.t.t.
- krijg binnen
- krijgt binnen
- krijgt binnen
- krijgen binnen
- krijgen binnen
- krijgen binnen
o.v.t.
- kreeg binnen
- kreeg binnen
- kreeg binnen
- kregen binnen
- kregen binnen
- kregen binnen
v.t.t.
- heb binnengekregen
- hebt binnengekregen
- heeft binnengekregen
- hebben binnengekregen
- hebben binnengekregen
- hebben binnengekregen
v.v.t.
- had binnengekregen
- had binnengekregen
- had binnengekregen
- hadden binnengekregen
- hadden binnengekregen
- hadden binnengekregen
o.t.t.t.
- zal binnenkrijgen
- zult binnenkrijgen
- zal binnenkrijgen
- zullen binnenkrijgen
- zullen binnenkrijgen
- zullen binnenkrijgen
o.v.t.t.
- zou binnenkrijgen
- zou binnenkrijgen
- zou binnenkrijgen
- zouden binnenkrijgen
- zouden binnenkrijgen
- zouden binnenkrijgen
diversen
- krijg binnen!
- krijgt binnen!
- binnengekregen
- binnenkrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor binnenkrijgen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
absorber | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | absorberen; doorslikken; in zich opnemen; inzuigen; lurken; naar binnen zuigen; opnemen; opslorpen; opslurpen; slikken; slurpen; zuigen |
engloutir | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | bikken; binnenproppen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inproppen; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen |
s'empiffrer | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | brassen; schransen; slempen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen |
se gaver | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen |
se goberger | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen | brassen; schransen; slempen; vreten; zwelgen |
se goinfrer | binnenkrijgen; opslokken; zwelgen |