Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beledigend (Nederlands) in het Frans
beledigend:
-
beledigend
offensant; injurieux; infâme; vexant; déshonorant; outrageant-
offensant bijvoeglijk naamwoord
-
injurieux bijvoeglijk naamwoord
-
infâme bijvoeglijk naamwoord
-
vexant bijvoeglijk naamwoord
-
déshonorant bijvoeglijk naamwoord
-
outrageant bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor beledigend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
déshonorant | beledigend | gemeen; ijzingwekkend; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; ontzettend; schrikbarend; schrikwekkend; vreselijk |
infâme | beledigend | banaal; boefachtig; boosaardig; eerloos; gemeen; gluiperig; godgeklaagd; grof; hemeltergend; infaam; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; onedel; plat; platvloers; schunnig; schurkachtig; ten hemel schreiend; triviaal; vals; vuig; vunzig; zeer ergerlijk |
injurieux | beledigend | aanstootgevend; aanstotelijk; grievend; honend; krenkend; kwetsend; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend; stotend |
offensant | beledigend | aanstootgevend; aanstotelijk; grievend; krenkend; kwetsend; stotend |
outrageant | beledigend | aanstootgevend; aanstotelijk; grievend; krenkend; kwetsend |
vexant | beledigend | grievend; krenkend; kwetsend |
Wiktionary: beledigend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beledigend | → espiègle | ↔ mischievous — causing mischief |
• beledigend | → offensant | ↔ offensive — causing offense |
beledigend vorm van beledigen:
-
beledigen (uitschelden; schelden; uitjouwen; uitmaken voor)
injurier; insulter; se disputer; se quereller; vociférer contre qn.; râler contre; tempêter contre qn; proférer des injures; traiter quelqu'un de tous les noms-
injurier werkwoord (injurie, injuries, injurions, injuriez, injurient, injuriais, injuriait, injuriions, injuriiez, injuriaient, injuriai, injurias, injuria, injuriâmes, injuriâtes, injurièrent, injurierai, injurieras, injuriera, injurierons, injurierez, injurieront)
-
insulter werkwoord (insulte, insultes, insultons, insultez, insultent, insultais, insultait, insultions, insultiez, insultaient, insultai, insultas, insulta, insultâmes, insultâtes, insultèrent, insulterai, insulteras, insultera, insulterons, insulterez, insulteront)
-
se disputer werkwoord
-
se quereller werkwoord
-
vociférer contre qn. werkwoord
-
râler contre werkwoord
-
tempêter contre qn werkwoord
-
proférer des injures werkwoord
-
traiter quelqu'un de tous les noms werkwoord
-
Conjugations for beledigen:
o.t.t.
- beledig
- beledigt
- beledigt
- beledigen
- beledigen
- beledigen
o.v.t.
- beledigde
- beledigde
- beledigde
- beledigden
- beledigden
- beledigden
v.t.t.
- heb beledigd
- hebt beledigd
- heeft beledigd
- hebben beledigd
- hebben beledigd
- hebben beledigd
v.v.t.
- had beledigd
- had beledigd
- had beledigd
- hadden beledigd
- hadden beledigd
- hadden beledigd
o.t.t.t.
- zal beledigen
- zult beledigen
- zal beledigen
- zullen beledigen
- zullen beledigen
- zullen beledigen
o.v.t.t.
- zou beledigen
- zou beledigen
- zou beledigen
- zouden beledigen
- zouden beledigen
- zouden beledigen
diversen
- beledig!
- beledigt!
- beledigd
- beledigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze