Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- toneelspelen:
- toneelspel:
-
Wiktionary:
- toneelspelen → jouer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor toneelspelen (Nederlands) in het Frans
toneelspelen:
toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
-
toneelspelen (doen alsof; spelen; zich aanstellen)
jouer; feindre; simuler; jouer la comédie; dramatiser-
jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, jouent, jouais, jouait, jouions, jouiez, jouaient, jouai, jouas, joua, jouâmes, jouâtes, jouèrent, jouerai, joueras, jouera, jouerons, jouerez, joueront)
-
feindre werkwoord (feins, feint, feignons, feignez, feignent, feignais, feignait, feignions, feigniez, feignaient, feignis, feignit, feignîmes, feignîtes, feignirent, feindrai, feindras, feindra, feindrons, feindrez, feindront)
-
simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, simulent, simulais, simulait, simulions, simuliez, simulaient, simulai, simulas, simula, simulâmes, simulâtes, simulèrent, simulerai, simuleras, simulera, simulerons, simulerez, simuleront)
-
jouer la comédie werkwoord
-
dramatiser werkwoord (dramatise, dramatises, dramatisons, dramatisez, dramatisent, dramatisais, dramatisait, dramatisions, dramatisiez, dramatisaient, dramatisai, dramatisas, dramatisa, dramatisâmes, dramatisâtes, dramatisèrent, dramatiserai, dramatiseras, dramatisera, dramatiserons, dramatiserez, dramatiseront)
-
-
toneelspelen (acteren)
faire du théâtre; jouer; dramatiser; jouer la comédie; figurer; feindre; simuler; interpréter-
faire du théâtre werkwoord
-
jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, jouent, jouais, jouait, jouions, jouiez, jouaient, jouai, jouas, joua, jouâmes, jouâtes, jouèrent, jouerai, joueras, jouera, jouerons, jouerez, joueront)
-
dramatiser werkwoord (dramatise, dramatises, dramatisons, dramatisez, dramatisent, dramatisais, dramatisait, dramatisions, dramatisiez, dramatisaient, dramatisai, dramatisas, dramatisa, dramatisâmes, dramatisâtes, dramatisèrent, dramatiserai, dramatiseras, dramatisera, dramatiserons, dramatiserez, dramatiseront)
-
jouer la comédie werkwoord
-
figurer werkwoord (figure, figures, figurons, figurez, figurent, figurais, figurait, figurions, figuriez, figuraient, figurai, figuras, figura, figurâmes, figurâtes, figurèrent, figurerai, figureras, figurera, figurerons, figurerez, figureront)
-
feindre werkwoord (feins, feint, feignons, feignez, feignent, feignais, feignait, feignions, feigniez, feignaient, feignis, feignit, feignîmes, feignîtes, feignirent, feindrai, feindras, feindra, feindrons, feindrez, feindront)
-
simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, simulent, simulais, simulait, simulions, simuliez, simulaient, simulai, simulas, simula, simulâmes, simulâtes, simulèrent, simulerai, simuleras, simulera, simulerons, simulerez, simuleront)
-
interpréter werkwoord (interprète, interprètes, interprétons, interprétez, interprètent, interprétais, interprétait, interprétions, interprétiez, interprétaient, interprétai, interprétas, interpréta, interprétâmes, interprétâtes, interprétèrent, interpréterai, interpréteras, interprétera, interpréterons, interpréterez, interpréteront)
-
-
toneelspelen (komedie spelen; acteren; zich aanstellen)
faire du théâtre; jouer; se prêter au jeu; participer; figurer; interpréter; se produire; prendre part au jeu-
faire du théâtre werkwoord
-
jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, jouent, jouais, jouait, jouions, jouiez, jouaient, jouai, jouas, joua, jouâmes, jouâtes, jouèrent, jouerai, joueras, jouera, jouerons, jouerez, joueront)
-
se prêter au jeu werkwoord
-
participer werkwoord (participe, participes, participons, participez, participent, participais, participait, participions, participiez, participaient, participai, participas, participa, participâmes, participâtes, participèrent, participerai, participeras, participera, participerons, participerez, participeront)
-
figurer werkwoord (figure, figures, figurons, figurez, figurent, figurais, figurait, figurions, figuriez, figuraient, figurai, figuras, figura, figurâmes, figurâtes, figurèrent, figurerai, figureras, figurera, figurerons, figurerez, figureront)
-
interpréter werkwoord (interprète, interprètes, interprétons, interprétez, interprètent, interprétais, interprétait, interprétions, interprétiez, interprétaient, interprétai, interprétas, interpréta, interprétâmes, interprétâtes, interprétèrent, interpréterai, interpréteras, interprétera, interpréterons, interpréterez, interpréteront)
-
se produire werkwoord
-
prendre part au jeu werkwoord
-
Conjugations for toneelspelen:
o.t.t.
- speel toneel
- speelt toneel
- speelt toneel
- spelen toneel
- spelen toneel
- spelen toneel
o.v.t.
- speelde toneel
- speelde toneel
- speelde toneel
- speelden toneel
- speelden toneel
- speelden toneel
v.t.t.
- heb toneelgespeeld
- hebt toneelgespeeld
- heeft toneelgespeeld
- hebben toneelgespeeld
- hebben toneelgespeeld
- hebben toneelgespeeld
v.v.t.
- had toneelgespeeld
- had toneelgespeeld
- had toneelgespeeld
- hadden toneelgespeeld
- hadden toneelgespeeld
- hadden toneelgespeeld
o.t.t.t.
- zal toneelspelen
- zult toneelspelen
- zal toneelspelen
- zullen toneelspelen
- zullen toneelspelen
- zullen toneelspelen
o.v.t.t.
- zou toneelspelen
- zou toneelspelen
- zou toneelspelen
- zouden toneelspelen
- zouden toneelspelen
- zouden toneelspelen
en verder
- ben toneelgespeeld
- bent toneelgespeeld
- is toneelgespeeld
- zijn toneelgespeeld
- zijn toneelgespeeld
- zijn toneelgespeeld
diversen
- speel toneel!
- speelt toneel!
- toneelgespeeld
- toneelspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor toneelspelen:
Verwante woorden van "toneelspelen":
Wiktionary: toneelspelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toneelspelen | → jouer | ↔ act — to perform a theatrical role |
toneelspel:
-
het toneelspel (gemanierdheid)
Vertaal Matrix voor toneelspel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
comédie | gemanierdheid; toneelspel | aanstellerij; blijspel; drama; façade; klucht; komedie; schijnvertoning; schouwspel; stuk; toneel; toneelstuk |
maniérisme | gemanierdheid; toneelspel | aanstellerij; geaffekteerdheid; gekunsteldheid; gemaaktheid; gewildheid; gezochtheid; toneel |