Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- ontzetten:
- ontzet:
-
Wiktionary:
- ontzetten → abasourdir, consterner, licencier, renvoyer, stupéfier
- ontzetten → émouvoir
- ontzet → vexé
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ontzetten (Nederlands) in het Frans
ontzetten:
-
ontzetten (uit de macht ontzetten)
déposer; révoquer; démettre; destituer-
déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, déposent, déposais, déposait, déposions, déposiez, déposaient, déposai, déposas, déposa, déposâmes, déposâtes, déposèrent, déposerai, déposeras, déposera, déposerons, déposerez, déposeront)
-
révoquer werkwoord (révoque, révoques, révoquons, révoquez, révoquent, révoquais, révoquait, révoquions, révoquiez, révoquaient, révoquai, révoquas, révoqua, révoquâmes, révoquâtes, révoquèrent, révoquerai, révoqueras, révoquera, révoquerons, révoquerez, révoqueront)
-
démettre werkwoord (démets, démet, démettons, démettez, démettent, démettais, démettait, démettions, démettiez, démettaient, démis, démit, démîmes, démîtes, démirent, démettrai, démettras, démettra, démettrons, démettrez, démettront)
-
destituer werkwoord (destitue, destitues, destituons, destituez, destituent, destituais, destituait, destituions, destituiez, destituaient, destituai, destituas, destitua, destituâmes, destituâtes, destituèrent, destituerai, destitueras, destituera, destituerons, destituerez, destitueront)
-
-
ontzetten (bevrijden van belegeraars; verlossen)
délivrer; libérer; sauver-
délivrer werkwoord (délivre, délivres, délivrons, délivrez, délivrent, délivrais, délivrait, délivrions, délivriez, délivraient, délivrai, délivras, délivra, délivrâmes, délivrâtes, délivrèrent, délivrerai, délivreras, délivrera, délivrerons, délivrerez, délivreront)
-
libérer werkwoord (libère, libères, libérons, libérez, libèrent, libérais, libérait, libérions, libériez, libéraient, libérai, libéras, libéra, libérâmes, libérâtes, libérèrent, libérerai, libéreras, libérera, libérerons, libérerez, libéreront)
-
sauver werkwoord (sauve, sauves, sauvons, sauvez, sauvent, sauvais, sauvait, sauvions, sauviez, sauvaient, sauvai, sauvas, sauva, sauvâmes, sauvâtes, sauvèrent, sauverai, sauveras, sauvera, sauverons, sauverez, sauveront)
-
Conjugations for ontzetten:
o.t.t.
- ontzet
- ontzet
- ontzet
- ontzetten
- ontzetten
- ontzetten
o.v.t.
- ontzette
- ontzette
- ontzette
- ontzetten
- ontzetten
- ontzetten
v.t.t.
- heb ontzet
- hebt ontzet
- heeft ontzet
- hebben ontzet
- hebben ontzet
- hebben ontzet
v.v.t.
- had ontzet
- had ontzet
- had ontzet
- hadden ontzet
- hadden ontzet
- hadden ontzet
o.t.t.t.
- zal ontzetten
- zult ontzetten
- zal ontzetten
- zullen ontzetten
- zullen ontzetten
- zullen ontzetten
o.v.t.t.
- zou ontzetten
- zou ontzetten
- zou ontzetten
- zouden ontzetten
- zouden ontzetten
- zouden ontzetten
en verder
- ben ontzet
- bent ontzet
- is ontzet
- zijn ontzet
- zijn ontzet
- zijn ontzet
diversen
- ontzet!
- ontzet!
- ontzet
- ontzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ontzetten:
Verwante woorden van "ontzetten":
Wiktionary: ontzetten
ontzetten
Cross Translation:
verb
-
assourdir, étourdir par un grand bruit.
-
frapper de consternation.
-
congédier un employé.
-
envoyer de nouveau.
- renvoyer → aanhouden; afdanken; afmonsteren; doorsturen; doorzenden; heruitzenden; ontslaan; ontzetten; refereren; reflecteren; retourneren; royeren; spiegelen; terugbezorgen; teruggooien; terugkaatsen; terugsturen; terugwerpen; terugwijzen; uitdrijven; uitstellen; verdagen; verdrijven; verjagen; verschuiven; verwijzen; weerkaatsen; weerspiegelen; wegdrijven; wegjagen
-
engourdir, diminuer ou suspendre le sentiment et le mouvement.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontzetten | → émouvoir | ↔ move — to arouse the feelings or passions of |
ontzet:
-
ontzet (verbouwereerd; verbaasd; stomverbaasd; perplex; beduusd; ontdaan; ontsteld; onthutst)
époustouflé; perplexe; muet; consterné; éberlué; bouche bée; ahuri; estomaqué; déconcerté; décontenancé; ébahi; interloqué-
époustouflé bijvoeglijk naamwoord
-
perplexe bijvoeglijk naamwoord
-
muet bijvoeglijk naamwoord
-
consterné bijvoeglijk naamwoord
-
éberlué bijvoeglijk naamwoord
-
bouche bée bijvoeglijk naamwoord
-
ahuri bijvoeglijk naamwoord
-
estomaqué bijvoeglijk naamwoord
-
déconcerté bijvoeglijk naamwoord
-
décontenancé bijvoeglijk naamwoord
-
ébahi bijvoeglijk naamwoord
-
interloqué bijvoeglijk naamwoord
-
-
ontzet (van streek; geschokt; ontredderd)
-
het ontzet