Nederlands

Uitgebreide vertaling voor het opvliegen (Nederlands) in het Frans

het opvliegen vorm van opvliegen:

opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)

  1. opvliegen (opstijgen; omhoogkomen)
    monter; décoller; se hisser; élever; dresser; bondir; s'envoler; s'élever; prendre de la hauteur; se retrouver au-dessus de
    • monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, )
    • décoller werkwoord (décolle, décolles, décollons, décollez, )
    • se hisser werkwoord
    • élever werkwoord (élève, élèves, élevons, élevez, )
    • dresser werkwoord (dresse, dresses, dressons, dressez, )
    • bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, )
    • s'envoler werkwoord
    • s'élever werkwoord
  2. opvliegen (opstuiven)
    bondir; s'envoler; s'élever; s'emporter
    • bondir werkwoord (bondis, bondit, bondissons, bondissez, )
    • s'envoler werkwoord
    • s'élever werkwoord
    • s'emporter werkwoord
  3. opvliegen (opwaarts vliegen)
    s'envoler

Conjugations for opvliegen:

o.t.t.
  1. vlieg op
  2. vliegt op
  3. vliegt op
  4. vliegen op
  5. vliegen op
  6. vliegen op
o.v.t.
  1. vloog op
  2. vloog op
  3. vloog op
  4. vlogen op
  5. vlogen op
  6. vlogen op
v.t.t.
  1. ben opgevlogen
  2. bent opgevlogen
  3. is opgevlogen
  4. zijn opgevlogen
  5. zijn opgevlogen
  6. zijn opgevlogen
v.v.t.
  1. was opgevlogen
  2. was opgevlogen
  3. was opgevlogen
  4. waren opgevlogen
  5. waren opgevlogen
  6. waren opgevlogen
o.t.t.t.
  1. zal opvliegen
  2. zult opvliegen
  3. zal opvliegen
  4. zullen opvliegen
  5. zullen opvliegen
  6. zullen opvliegen
o.v.t.t.
  1. zou opvliegen
  2. zou opvliegen
  3. zou opvliegen
  4. zouden opvliegen
  5. zouden opvliegen
  6. zouden opvliegen
diversen
  1. vlieg op!
  2. vliegt op!
  3. opgevlogen
  4. opvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opvliegen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. opvliegen (driftig zijn; opstuiven)
    le prendre la mouche; le s'emportage

Vertaal Matrix voor opvliegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
prendre la mouche driftig zijn; opstuiven; opvliegen
s'emportage driftig zijn; opstuiven; opvliegen
s'élever klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bondir omhoogkomen; opstijgen; opstuiven; opvliegen een sprongetje maken; opspringen; springen
dresser omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bouwen; construeren; funderen; gaan staan; gronden; grondvesten; hoger worden; iets op touw zetten; installeren; instellen; invoeren; monteren en aansluiten; omhoogbrengen; omhoogkomen; oprichten; opstaan; optrekken; overeindzetten; plaatsen; rechtop zetten; regelen; stichten; temmen; verheffen
décoller omhoogkomen; opstijgen; opvliegen afstomen; afweken; klimmen; losweken; omhoogklimmen
monter omhoogkomen; opstijgen; opvliegen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; heffen; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; lichten; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog gaan; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; omhoogstijgen; opgaan; opheffen; opklauteren; opklimmen; oprijden; oprijzen; opstaan; optillen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; stijgen; tillen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
prendre de la hauteur omhoogkomen; opstijgen; opvliegen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen
s'emporter opstuiven; opvliegen fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren
s'envoler omhoogkomen; opstijgen; opstuiven; opvliegen; opwaarts vliegen afreizen; afspatten; afspringen; afvliegen; fladderen; groeien; groot worden; omvliegen; opgroeien; opstappen; opstijgen; opwaaien; smeren; uitvliegen; vertrekken; verwaaien; verwijderen; wapperen; weggaan; wegreizen; wegstuiven; wegtrekken; wegvliegen; wegwaaien
s'élever omhoogkomen; opstijgen; opstuiven; opvliegen aanwassen; de hoogte ingaan; erop vooruit gaan; gaan staan; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; naar boven tillen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opstaan; opstijgen; rijzen; stijgen; verheffen; vooruitkomen; vorderen
se hisser omhoogkomen; opstijgen; opvliegen hoger worden
se retrouver au-dessus de omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
élever omhoogkomen; opstijgen; opvliegen fokken; funderen; gronden; grondvesten; grootbrengen; heffen; hoger maken; hoger worden; instellen; invoeren; kweken; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; opfokken; opheffen; ophogen; oprichten; optillen; opvoeden; stichten; tillen; verhogen; vormen

Verwante definities voor "opvliegen":

  1. driftig of boos worden1
    • je moet niet zo gauw opvliegen1
  2. omhoog vliegen1
    • de vogel is plotseling opgevlogen1


Wiktionary: het opvliegen

het opvliegen
noun
  1. action de l’oiseau qui s’élance pour prendre son vol.

Verwante vertalingen van het opvliegen