Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hechten aan (Nederlands) in het Frans

hechten aan:

hechten aan werkwoord

  1. hechten aan (blijven bij)
    tenir à; rester accroché à; adhérer; s'en tenir à; s'attacher à
    • tenir à werkwoord
    • adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, )
    • s'en tenir à werkwoord
    • s'attacher à werkwoord

Vertaal Matrix voor hechten aan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhérer blijven bij; hechten aan aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhaken; aanhangen; aankleven; aankoppelen; aanlijmen; deelnemen; iets vastkleven; kleven; klitten; lid worden; lijmen; meedoen; participeren; plakken; vasthaken; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken
rester accroché à blijven bij; hechten aan
s'attacher à blijven bij; hechten aan aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhangen; aankoppelen; kleven; klitten; plakken; vastkoppelen; vastplakken
s'en tenir à blijven bij; hechten aan
tenir à blijven bij; hechten aan


aanhechten:

aanhechten werkwoord (hecht aan, hechtte aan, hechtten aan, aangehecht)

  1. aanhechten (bevestigen; hechten)
    attacher; fixer; assujettir; rattacher; caler
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • assujettir werkwoord (assujettis, assujettit, assujettissons, assujettissez, )
    • rattacher werkwoord (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, )
    • caler werkwoord
  2. aanhechten (vastnieten; nieten)
    agrafer
    • agrafer werkwoord (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, )

Conjugations for aanhechten:

o.t.t.
  1. hecht aan
  2. hecht aan
  3. hecht aan
  4. hechten aan
  5. hechten aan
  6. hechten aan
o.v.t.
  1. hechtte aan
  2. hechtte aan
  3. hechtte aan
  4. hechtten aan
  5. hechtten aan
  6. hechtten aan
v.t.t.
  1. heb aangehecht
  2. hebt aangehecht
  3. heeft aangehecht
  4. hebben aangehecht
  5. hebben aangehecht
  6. hebben aangehecht
v.v.t.
  1. had aangehecht
  2. had aangehecht
  3. had aangehecht
  4. hadden aangehecht
  5. hadden aangehecht
  6. hadden aangehecht
o.t.t.t.
  1. zal aanhechten
  2. zult aanhechten
  3. zal aanhechten
  4. zullen aanhechten
  5. zullen aanhechten
  6. zullen aanhechten
o.v.t.t.
  1. zou aanhechten
  2. zou aanhechten
  3. zou aanhechten
  4. zouden aanhechten
  5. zouden aanhechten
  6. zouden aanhechten
diversen
  1. hecht aan!
  2. hecht aan!
  3. aangehecht
  4. aanhechtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanhechten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanhechten (voorplakken; voorzetten; voorvoegen)
    l'affichage; l'apposition
  2. aanhechten (vasthechten)
    la fixer; le rattachement; le fait de fixer

Vertaal Matrix voor aanhechten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affichage aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten beeldscherm; bekendmaking; weergave
apposition aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten
fait de fixer aanhechten; vasthechten
fixer aanhechten; vasthechten bevestiging; vastmaken
rattachement aanhechten; vasthechten aanhechting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agrafer aanhechten; nieten; vastnieten aanhaken; aankoppelen; bevestigen; ergens aan bevestigen; inhaken; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten
assujettir aanhechten; bevestigen; hechten
attacher aanhechten; bevestigen; hechten aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
caler aanhechten; bevestigen; hechten
fixer aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; bevestigen; binden; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; knevelen; knopen; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; strikken; suggereren; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
rattacher aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; hechten; knopen; lijmen; opplakken; strikken; vasthechten; vastknopen; vastlijmen; vastplakken

Wiktionary: aanhechten


Cross Translation:
FromToVia
aanhechten appendre; suspendre; ajouter append — To hang or attach to, as by a string

Verwante vertalingen van hechten aan