Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor affaire (Nederlands) in het Frans

affaire:

affaire [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de affaire (aangelegenheid; geval; kwestie; zaak)
    le cas; l'affaire; le problème; le fait; la question
    • cas [le ~] zelfstandig naamwoord
    • affaire [la ~] zelfstandig naamwoord
    • problème [le ~] zelfstandig naamwoord
    • fait [le ~] zelfstandig naamwoord
    • question [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de affaire (liaison; verhouding; relatie; slippertje; avontuurtje)
    la liaison; la relation
    • liaison [la ~] zelfstandig naamwoord
    • relation [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. de affaire (liefdesrelatie; verhouding; liaison; relatie)
    la liaison; la relation amoureuse; la relation; le rapports

Vertaal Matrix voor affaire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affaire aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; bedrijf; bezigheid; deal; firma; geval; incident; issue; koop; koopmanschap; kopen; kwestie; onderneming; punt; transactie; verkrijging; verwerving; zaak; zaakje
cas aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak casus; deining; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; incident; invalshoek; issue; kwestie; kwesties; naamval; oogpunt; ophef; perspectief; probleem; problematiek; problemen; punt; standpunt; vraagstuk; zaak; zaakje; zienswijs
fait aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak actie; aktie; casus; daad; evenement; feit; gebeurtenis; geval; handeling; incident; kwestie; voorval
liaison affaire; avontuurtje; liaison; liefdesrelatie; relatie; slippertje; verhouding OLE/DDE-koppeling; aaneenkoppeling; aaneenvoeging; aansluiting; afgesproken ontmoeting; afspraak; akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; connectie; contact; correlatie; federatie; gebondenheid; gegevensbinding; het gebonden zijn; koppelen; koppeling; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; liga; link; onderling verband; pact; relatie; samenhang; samenvoeging; schakel; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; verhouding; verkering
problème aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak complicatie; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ingewikkeldheid; interpellatie; invalshoek; issue; kwestie; moeilijkheid; oogpunt; opgaaf; opgave; perspectief; probleem; probleemgeval; probleemstelling; punt; standpunt; stelling; verhandeling; vraag; vraagstelling; vraagstuk; werkstuk; zienswijs; zwaarte
question aangelegenheid; affaire; geval; kwestie; zaak casus; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; ingewikkeldheid; interpellatie; invalshoek; issue; kwestie; kwesties; moeilijkheid; oogpunt; opgaaf; opgave; perspectief; probleem; probleemstelling; problematiek; problemen; punt; standpunt; stelling; verhandeling; vraag; vraagstelling; vraagstuk; werkstuk; zaak; zienswijs; zwaarte
rapports affaire; liaison; liefdesrelatie; relatie; verhouding burgers; gemeenschap; linken
relation affaire; avontuurtje; liaison; liefdesrelatie; relatie; slippertje; verhouding aansluiting; akkoord; band; bekende; bekende persoon; binding; bond; bondgenootschap; connectie; contact; correlatie; federatie; gebondenheid; het gebonden zijn; kennis; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; liga; link; onderling verband; pact; relatie; samenhang; schakel; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag; verhouding; verkering; verwantschap
relation amoureuse affaire; liaison; liefdesrelatie; relatie; verhouding liaison; liefdesavontuur; liefdesbetrekking; liefdesgeschiedenis; liefdesrelatie; relatie; romance; verhouding; verkering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
liaison koppelen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
liaison koppelen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; doorgekookt; gaar; geboren; gecreëerd; gedaan; gemaakt; gepleegd; geproduceerd; gereed; geschapen; gevormd; geëindigd; klaar; over; ter wereld gekomen; uit; uitgevoerd; verricht; vervaardigd; volbracht; voltooid; voltrokken; voorbij

Verwante woorden van "affaire":


Verwante definities voor "affaire":

  1. iets vervelends dat gebeurd is1
    • de affaire van het verdwenen geld is nog niet opgelost1

Wiktionary: affaire

affaire
noun
  1. de zaak
affaire
noun
  1. Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
  2. Permet de désigner un objet, une idée, un concept ou une abstraction quelconque, sans avoir à l’identifier ou à le nommer. Une chose est ce qui exister mais qui est indéterminé, objet ou idée, ou qu’il n’est pas nécessaire de préciser. La signification du mot cho

Computer vertaling door derden:


Frans

Uitgebreide vertaling voor affaire (Frans) in het Nederlands

affaire:

affaire [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'affaire (cas; problème; fait; question)
    het geval; de kwestie; de zaak; de aangelegenheid; de affaire
    • geval [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aangelegenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • affaire [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'affaire (point à l'ordre du jour; cas; question; problème; différend)
    het issue; de kwestie; de punt
    • issue [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • punt [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. l'affaire (entreprise; société; compagnie; association)
    het bedrijf; de onderneming; de firma; de zaak
    • bedrijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • onderneming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • firma [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. l'affaire (cas; question)
    het geval; de kwestie; de zaak
    • geval [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. l'affaire (marché conclu; transaction; accord; opération)
    de transactie; de deal; de zaak
    • transactie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • deal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. l'affaire (achat; acquisition; obtention)
    de acquisitie; het kopen; de aankoop; de verwerving; de verkrijging; de aanschaf; de afname; de koop
    • acquisitie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kopen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aankoop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • verwerving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • verkrijging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aanschaf [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afname [de ~] zelfstandig naamwoord
    • koop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. l'affaire (petite affaire; incident; histoire; événement; cas)
    het incident; het zaakje
    • incident [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zaakje [het ~] zelfstandig naamwoord
  8. l'affaire (occupation; activité; occupations; )
    de bezigheid
  9. l'affaire (métier commercial; commerce)
    de koopmanschap

Vertaal Matrix voor affaire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangelegenheid affaire; cas; fait; problème; question
aankoop achat; acquisition; affaire; obtention achat; acquisition; emplette
aanschaf achat; acquisition; affaire; obtention achat; acquisition; emplette
acquisitie achat; acquisition; affaire; obtention achat; acquisition; emplette
affaire affaire; cas; fait; problème; question liaison; rapports; relation; relation amoureuse
afname achat; acquisition; affaire; obtention amoindrissement; baisse; chute; descente; diminution; déclin; décroissance; décrue; recul
bedrijf affaire; association; compagnie; entreprise; société compagnie; entreprise; entreprise commerciale; entreprise de détail; exploitation; exploitation commerciale; firme; groupe de sociétés; maison; maison de commerce; société; vie de l'entreprise; établissement
bezigheid activité; activités; affaire; affaires; commerce; emploi; fonction; métier; occupation; occupations; profession activité; affairement; boulot; emploi; fonction; hobby; job; labeur; passe-temps; travail
deal accord; affaire; marché conclu; opération; transaction
firma affaire; association; compagnie; entreprise; société entreprise commerciale; exploitation; firme; maison de commerce; société
geval affaire; cas; fait; problème; question cas; cas problématique; fait; problème; question
incident affaire; cas; histoire; incident; petite affaire; événement fait; incident; événement
issue affaire; cas; différend; point à l'ordre du jour; problème; question
koop achat; acquisition; affaire; obtention achat; acquisition; emplette
koopmanschap affaire; commerce; métier commercial
kopen achat; acquisition; affaire; obtention
kwestie affaire; cas; différend; fait; point à l'ordre du jour; problème; question cas; conflit; différend; dilemme; fait; litige; problème; question; tâche; tâche scolaire
onderneming affaire; association; compagnie; entreprise; société corporation; entreprise; entreprise commerciale; exploitation; firme; grande entreprise; groupe de sociétés; maison de commerce; société; société commerciale; société de commerce
punt affaire; cas; différend; point à l'ordre du jour; problème; question note; point; pointe
transactie accord; affaire; marché conclu; opération; transaction transaction
verkrijging achat; acquisition; affaire; obtention
verwerving achat; acquisition; affaire; obtention
zaak accord; affaire; association; cas; compagnie; entreprise; fait; marché conclu; opération; problème; question; société; transaction article; camelote; chose; entreprise commerciale; entreprise de détail; exploitation commerciale; fonds de commerce; magasin; objet; produit; truc
zaakje affaire; cas; histoire; incident; petite affaire; événement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kopen acheter; acquérir; capturer; faire l'apprentissage de; gagner; obtenir; prendre; prendre possession de quelque chose; recevoir; remporter; s'acheter; s'approprier; s'emparer de; se procurer; se rendre maître de; se saisir de; usurper
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
punt point

Synoniemen voor "affaire":


Wiktionary: affaire

affaire
noun
  1. Chose dont on devoir s’occuper, à faire
affaire
noun
  1. de zaak
  2. zaak, geschil, probleem

Cross Translation:
FromToVia
affaire zakenleven; zaken business — occupation, work or trade of a person
affaire zaak FallRechtswissenschaft, Polizei, Medizin: Untersuchungsgegenstand

affairé:

affairé bijvoeglijk naamwoord

  1. affairé (actif; occupé; agissant; )
    actief; bedrijvig; bezig; druk
  2. affairé (agité; nerveuse; sans relâche; )
    onrustig; roerig; woelig

Vertaal Matrix voor affairé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
druk cargaison; charge; fardeau; force; impression; pression; tirage
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
actief actif; active; activement; affairé; agissant; animé; diligemment; diligent; occupé; travailleur actif; active; activement; animé; avec beaucoup d'énergie; avec vivacité; diligemment; diligent; dynamique; laborieuse; laborieusement; laborieux; labourieusement; remuant; travaillant; travailleur; vif; vive; vivement; énergique; énergiquement
bedrijvig actif; active; activement; affairé; agissant; animé; diligemment; diligent; occupé; travailleur actif; active; activement; diligemment; diligent; laborieuse; laborieusement; laborieux; labourieusement; travaillant; travailleur
bezig actif; active; activement; affairé; agissant; animé; diligemment; diligent; occupé; travailleur actif; active; activement; diligemment; diligent; laborieuse; laborieusement; laborieux; labourieusement; travaillant; travailleur
druk actif; active; activement; affairé; agissant; animé; diligemment; diligent; occupé; travailleur alerte; animé; avec animation; avec enjouement; avec vivacité; enjoué; gai; gaiement; joyeux; qui parle en gesticulant; remuant; turbulent; vif; vive
onrustig actif; affairé; agité; animé; d'une manière agitée; nerveuse; nerveux; remuant; sans relâche; sans repos; turbulent agité; chauffé; d'une manière agitée; mouvementé; nerveux; turbulent; échauffé
roerig actif; affairé; agité; animé; d'une manière agitée; nerveuse; nerveux; remuant; sans relâche; sans repos; turbulent agité; d'une manière agitée; mouvementé; turbulent
woelig actif; affairé; agité; animé; d'une manière agitée; nerveuse; nerveux; remuant; sans relâche; sans repos; turbulent agité; d'une manière agitée; mouvementé; turbulent

Synoniemen voor "affairé":


Wiktionary: affairé

affairé
adjective
  1. Qui a bien des affaires, qui est occupé.

affairée:


Synoniemen voor "affairée":


Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van affaire