Nederlands

Uitgebreide vertaling voor raden (Nederlands) in het Frans

raden:

raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)

  1. raden (gissing maken; gissen)
    deviner; spéculer; supposer; estimer; conjecturer; présumer; faire une expertise; présupposer
    • deviner werkwoord (devine, devines, devinons, devinez, )
    • spéculer werkwoord (spécule, spécules, spéculons, spéculez, )
    • supposer werkwoord (suppose, supposes, supposons, supposez, )
    • estimer werkwoord (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • conjecturer werkwoord (conjecture, conjectures, conjecturons, conjecturez, )
    • présumer werkwoord (présume, présumes, présumons, présumez, )
    • présupposer werkwoord (présuppose, présupposes, présupposons, présupposez, )
  2. raden (iets aanraden; adviseren; suggereren; ingeven)
    suggérer; conseiller; insinuer; deviner; déterminer; fixer; estimer; apprécier; conjecturer; faire une expertise; recommander; évaluer; priser; taxer
    • suggérer werkwoord (suggère, suggères, suggérons, suggérez, )
    • conseiller werkwoord (conseille, conseilles, conseillons, conseillez, )
    • insinuer werkwoord (insinue, insinues, insinuons, insinuez, )
    • deviner werkwoord (devine, devines, devinons, devinez, )
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • estimer werkwoord (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • apprécier werkwoord (apprécie, apprécies, apprécions, appréciez, )
    • conjecturer werkwoord (conjecture, conjectures, conjecturons, conjecturez, )
    • recommander werkwoord (recommande, recommandes, recommandons, recommandez, )
    • évaluer werkwoord (évalue, évalues, évaluons, évaluez, )
    • priser werkwoord (prise, prises, prisons, prisez, )
    • taxer werkwoord (taxe, taxes, taxons, taxez, )

Conjugations for raden:

o.t.t.
  1. raad
  2. raadt
  3. raadt
  4. raden
  5. raden
  6. raden
o.v.t.
  1. ried
  2. ried
  3. ried
  4. rieden
  5. rieden
  6. rieden
v.t.t.
  1. heb geraden
  2. hebt geraden
  3. heeft geraden
  4. hebben geraden
  5. hebben geraden
  6. hebben geraden
v.v.t.
  1. had geraden
  2. had geraden
  3. had geraden
  4. hadden geraden
  5. hadden geraden
  6. hadden geraden
o.t.t.t.
  1. zal raden
  2. zult raden
  3. zal raden
  4. zullen raden
  5. zullen raden
  6. zullen raden
o.v.t.t.
  1. zou raden
  2. zou raden
  3. zou raden
  4. zouden raden
  5. zouden raden
  6. zouden raden
en verder
  1. ben geraden
  2. bent geraden
  3. is geraden
  4. zijn geraden
  5. zijn geraden
  6. zijn geraden
diversen
  1. raad!
  2. raadt!
  3. geraden
  4. radend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor raden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conseiller adviseur; consulent; raadgever; raadsman
fixer aanhechten; bevestiging; vasthechten; vastmaken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apprécier adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; appreciëren; bekritiseren; beoordelen; goed- of afkeuren; op prijs stellen; overdenken; overwegen; waarderen
conjecturer adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; overdenken; overwegen
conseiller adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanbevelen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; nomineren; raadgeven; recommanderen; van raad dienen; voordragen
deviner adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; doorhebben; doorzien; met aandelen spelen; overdenken; overwegen; speculeren
déterminer adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; bepalen; bestemmen; constateren; definiëren; determineren; een ereteken geven; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; lokaliseren; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; opsporen; overdenken; overwegen; plaats toekennen; plaatsen; preciseren; traceren; typeren; vaststellen; vinden
estimer adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aannemen; achten; afwegen; appreciëren; becijferen; begroten; bepalen; beraden; beramen; berekenen; calculeren; consideren; determineren; eerbiedigen; geloven; hoogachten; hoogschatten; iets overwegen; in acht nemen; inschatten; ontzien; op prijs stellen; overdenken; overwegen; ramen; respecteren; schatten; sparen; taxeren; uitrekenen; uitwerken; vaststellen; verschonen; waarderen
faire une expertise adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; beramen; overdenken; overwegen; ramen; schatten; taxeren
fixer adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankijken; aankoppelen; afwegen; bekijken; bevestigen; binden; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; kijken; knevelen; knopen; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; schouwen; strikken; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
insinuer adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aantijgen; insinueren; toespelen; zinspelen
priser adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren drugs gebruiken; drugs snuiven; opvangen; wat neervalt opvangen
présumer gissen; gissing maken; raden aannemen; ervan uitgaan; postuleren; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
présupposer gissen; gissing maken; raden beginnen met; naar voren brengen; opperen; poneren; postuleren; stellen; vooronderstellen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten
recommander adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanbevelen; aanprijzen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; nomineren; recommanderen; van raad dienen; voordragen
spéculer gissen; gissing maken; raden een gok wagen; gokken; met aandelen spelen; met geld spelen; speculeren
suggérer adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren dicteren; duiden; inboezemen; ingeven; inspireren; naar voren brengen; opperen; suggereren; ter overweging geven; voorleggen
supposer gissen; gissing maken; raden aannemen; ervan uitgaan; geloven; uitgaan van; veronderstellen
taxer adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanslaan; afwegen; begroten; beraden; consideren; iets overwegen; overdenken; overwegen; ramen; schatten; taxeren
évaluer adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanslaan; afwegen; begroten; beraden; beramen; berekenen; consideren; iets overwegen; overdenken; overwegen; ramen; schatten; taxeren

Wiktionary: raden

raden
verb
  1. een gissing maken naar iets
  2. een advies geven
raden
verb
  1. Indiquer à quelqu’un ce qu’il doit faire ou ne doit pas faire. (Sens général).
  2. prédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.

Cross Translation:
FromToVia
raden déduire guess — to solve by a correct conjecture
raden conjecture guess — prediction about the outcome of something
raden imaginer imagine — (intransitive) to guess