Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kortaf (Nederlands) in het Frans

kortaf:

kortaf bijvoeglijk naamwoord

  1. kortaf (bruusk; nors; onzacht)
    brusque; abrupt; brusquement; d'un ton brusque
  2. kortaf (zonder omhaal; bot)
    tout net; brusquement; simplement; sèchement; sobrement; rudement; sans détours; d'un ton brusque; d'un ton sec
  3. kortaf (snauwend; wrevelig; korzelig)
    bref; irascible; court; irrité; de mauvaise humeur; d'un air maussade

Vertaal Matrix voor kortaf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
court tennisbaan; tennisveld
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrupt bruusk; kortaf; nors; onzacht abrupt; bruusk; eensklaps; ineens; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk
bref kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig beknopt; bondig; eenvoudigweg; haastig; in het kort; kernachtig; kort; kortom; kortstondig; kortweg; minimaal; raak; samengevat; summier; terloops; vluchtig; zonder omhaal
brusque bruusk; kortaf; nors; onzacht abrupt; bruusk; chagrijnig; eensklaps; ineens; knorrig; korzelig; nors; nurks; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk
brusquement bot; bruusk; kortaf; nors; onzacht; zonder omhaal abrupt; bruusk; eensklaps; ineens; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk
court kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig beknopt; haastig; kortstondig; summier; terloops; vluchtig
d'un air maussade kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig
d'un ton brusque bot; bruusk; kortaf; nors; onzacht; zonder omhaal abrupt; eensklaps; ineens; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; plots; plotseling; plotsklaps
d'un ton sec bot; kortaf; zonder omhaal
de mauvaise humeur kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig chagrijnig; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; humeurig; knorrig; korzelig; misnoegd; nors; nurks; ongenietbaar; ontstemd; sikkeneurig; slecht gehumeurd; slecht geluimd; wrevelig
irascible kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig aangebrand; chagrijnig; gemelijk; geprikkeld; gevoelig; geërgerd; geïrriteerd; heetbloedig; heetgebakerd; heethoofdig; humeurig; knorrig; korzelig; kregel; kregelig; kribbig; lichtgeraakt; nors; nurks; pissig; prikkelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; stuurs; wrevelig
irrité kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig aangebrand; bitter teleurgesteld; boos; chagrijnig; furieus; geagiteerd; gebelgd; gebeten; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; grimmig; humeurig; knorrig; korzelig; kwaad; levendig; misnoegd; nijdig; nors; nurks; onderdrukt; ontevreden; ontstemd; opgekropt; pissig; prikkelbaar; razend; sikkeneurig; slecht gehumeurd; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; vergramd; verhit; verkropt; vertoornd; woest; wrevelig; ziedend
rudement bot; kortaf; zonder omhaal agressief; bedriegelijk; gefingeerd; gewelddadig; hard; hardhandig; nagemaakt; onecht; onverhoeds; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; onwaar; onzacht; ruw; vals
sans détours bot; kortaf; zonder omhaal botweg; cru; direct; eerlijk; effen; egaal; fideel; gelijk; geslepen; glad; kaarsrecht; kernachtig; lijnrecht; loodrecht; met open vizier; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; plat; platweg; raak; recht; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; strak; trouwhartig; vlak; vlakuit; vrij; vrijelijk; vrijuit; zonder omwegen
simplement bot; kortaf; zonder omhaal eenvoudig; eenvoudigweg; gemakkelijk; gewoonweg; gladweg; in een handomdraai; klinkklaar; kortweg; licht; makkelijk; moeiteloos; natuurlijk; niet donker; niet moeilijk; ongecompliceerd; ongekunsteld; puur; regelrecht; ronduit; simpel; simpelweg; vanzelf; zonder moeite
sobrement bot; kortaf; zonder omhaal berooid; dunnetjes; eenvoudig; ingetogen; karig; mager; magertjes; matig; pover; schraal; schraaltjes; sober; sobertjes; stemmig
sèchement bot; kortaf; zonder omhaal sec
tout net bot; kortaf; zonder omhaal botweg; effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; gladaf; plat; strak; vlak; vlakuit

Wiktionary: kortaf

kortaf
Cross Translation:
FromToVia
kortaf brusque abrupt — curt in manner

afkorten:

afkorten werkwoord (kort af, kortte af, kortten af, afgekort)

  1. afkorten
    abréger; réduire; résumer; raccourcir; écourter
    • abréger werkwoord (abrège, abrèges, abrégeons, abrégez, )
    • réduire werkwoord (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • résumer werkwoord (résume, résumes, résumons, résumez, )
    • raccourcir werkwoord (raccourcis, raccourcit, raccourcissons, raccourcissez, )
    • écourter werkwoord (écourte, écourtes, écourtons, écourtez, )

Conjugations for afkorten:

o.t.t.
  1. kort af
  2. kort af
  3. kort af
  4. korten af
  5. korten af
  6. korten af
o.v.t.
  1. kortte af
  2. kortte af
  3. kortte af
  4. kortten af
  5. kortten af
  6. kortten af
v.t.t.
  1. heb afgekort
  2. hebt afgekort
  3. heeft afgekort
  4. hebben afgekort
  5. hebben afgekort
  6. hebben afgekort
v.v.t.
  1. had afgekort
  2. had afgekort
  3. had afgekort
  4. hadden afgekort
  5. hadden afgekort
  6. hadden afgekort
o.t.t.t.
  1. zal afkorten
  2. zult afkorten
  3. zal afkorten
  4. zullen afkorten
  5. zullen afkorten
  6. zullen afkorten
o.v.t.t.
  1. zou afkorten
  2. zou afkorten
  3. zou afkorten
  4. zouden afkorten
  5. zouden afkorten
  6. zouden afkorten
diversen
  1. kort af!
  2. kort af!
  3. afgekort
  4. afkortende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkorten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afkorten
    l'abréviation; l'action d'abréger

Vertaal Matrix voor afkorten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abréviation afkorten afkorting
action d'abréger afkorten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abréger afkorten bekorten; inkorten; korten
raccourcir afkorten bekorten; besparen; bezuinigen; inkorten; kort knippen; kort maken; korte tijd blijven; korten; korter maken; matigen; minder maken; minimaliseren; verkorten
réduire afkorten achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; door koken dikker worden; indikken; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; omrekenen; reduceren; samenvouwen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
résumer afkorten de draad weer oppakken; hernemen; hervatten; inkorten; kort samenvatten; kort weergeven; korten; recapituleren; resumeren; samenvatten
écourter afkorten bekorten; inkorten; korten; korter maken; minder maken; minimaliseren; verkorten

Wiktionary: afkorten

afkorten
Cross Translation:
FromToVia
afkorten abréger abbreviate — to make shorter
afkorten abréger abbreviierentransitiv, Linguistik: in Schrift und Druck abkürzen oder durch ein Zeichen ersetzen