Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- verontrustend:
- verontrusten:
-
Wiktionary:
- verontrustend → anxiogène, inquiétant
- verontrusten → inquiéter, alarmer, préoccuper
- verontrusten → énerver
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verontrustend (Nederlands) in het Frans
verontrustend:
-
verontrustend (onrustbarend; angstwekkend; ontstellend)
inquiétant; consternant; alarmant-
inquiétant bijvoeglijk naamwoord
-
consternant bijvoeglijk naamwoord
-
alarmant bijvoeglijk naamwoord
-
-
verontrustend (onrustbarend; zorgelijk; zorgwekkend)
alarmant; consternant; inquiétant; préoccupant; critique; d'une façon alarmante-
alarmant bijvoeglijk naamwoord
-
consternant bijvoeglijk naamwoord
-
inquiétant bijvoeglijk naamwoord
-
préoccupant bijvoeglijk naamwoord
-
critique bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon alarmante bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor verontrustend:
Wiktionary: verontrustend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verontrustend | → anxiogène; inquiétant | ↔ worrisome — Causing worry; perturbing or vexing |
verontrustend vorm van verontrusten:
-
verontrusten (ontstellen)
inquiéter; avertir; alarmer; mettre en garde contre-
inquiéter werkwoord (inquiète, inquiètes, inquiétons, inquiétez, inquiètent, inquiétais, inquiétait, inquiétions, inquiétiez, inquiétaient, inquiétai, inquiétas, inquiéta, inquiétâmes, inquiétâtes, inquiétèrent, inquiéterai, inquiéteras, inquiétera, inquiéterons, inquiéterez, inquiéteront)
-
avertir werkwoord (avertis, avertit, avertissons, avertissez, avertissent, avertissais, avertissait, avertissions, avertissiez, avertissaient, avertîmes, avertîtes, avertirent, avertirai, avertiras, avertira, avertirons, avertirez, avertiront)
-
alarmer werkwoord (alarme, alarmes, alarmons, alarmez, alarment, alarmais, alarmait, alarmions, alarmiez, alarmaient, alarmai, alarmas, alarma, alarmâmes, alarmâtes, alarmèrent, alarmerai, alarmeras, alarmera, alarmerons, alarmerez, alarmeront)
-
mettre en garde contre werkwoord
-
Conjugations for verontrusten:
o.t.t.
- verontrust
- verontrust
- verontrust
- verontrusten
- verontrusten
- verontrusten
o.v.t.
- verontrustte
- verontrustte
- verontrustte
- verontrustten
- verontrustten
- verontrustten
v.t.t.
- heb verontrust
- hebt verontrust
- heeft verontrust
- hebben verontrust
- hebben verontrust
- hebben verontrust
v.v.t.
- had verontrust
- had verontrust
- had verontrust
- hadden verontrust
- hadden verontrust
- hadden verontrust
o.t.t.t.
- zal verontrusten
- zult verontrusten
- zal verontrusten
- zullen verontrusten
- zullen verontrusten
- zullen verontrusten
o.v.t.t.
- zou verontrusten
- zou verontrusten
- zou verontrusten
- zouden verontrusten
- zouden verontrusten
- zouden verontrusten
diversen
- verontrust!
- verontrust!
- verontrust
- verontrustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze