Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- communiceren:
-
Wiktionary:
- communiceren → communier, communiquer
- communiceren → communiquer, donner, transmettre
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor communiceren (Nederlands) in het Frans
communiceren:
-
communiceren (overbrengen)
communiquer-
communiquer werkwoord (communique, communiques, communiquons, communiquez, communiquent, communiquais, communiquait, communiquions, communiquiez, communiquaient, communiquai, communiquas, communiqua, communiquâmes, communiquâtes, communiquèrent, communiquerai, communiqueras, communiquera, communiquerons, communiquerez, communiqueront)
-
-
communiceren (een conversatie hebben; spreken; praten; in contact staan)
parler; communiquer; être en contact avec; avoir de la conversation; faire un discours; discuter; bavarder; causer-
parler werkwoord (parle, parles, parlons, parlez, parlent, parlais, parlait, parlions, parliez, parlaient, parlai, parlas, parla, parlâmes, parlâtes, parlèrent, parlerai, parleras, parlera, parlerons, parlerez, parleront)
-
communiquer werkwoord (communique, communiques, communiquons, communiquez, communiquent, communiquais, communiquait, communiquions, communiquiez, communiquaient, communiquai, communiquas, communiqua, communiquâmes, communiquâtes, communiquèrent, communiquerai, communiqueras, communiquera, communiquerons, communiquerez, communiqueront)
-
être en contact avec werkwoord
-
avoir de la conversation werkwoord
-
faire un discours werkwoord
-
discuter werkwoord (discute, discutes, discutons, discutez, discutent, discutais, discutait, discutions, discutiez, discutaient, discutai, discutas, discuta, discutâmes, discutâtes, discutèrent, discuterai, discuteras, discutera, discuterons, discuterez, discuteront)
-
bavarder werkwoord (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, bavardent, bavardais, bavardait, bavardions, bavardiez, bavardaient, bavardai, bavardas, bavarda, bavardâmes, bavardâtes, bavardèrent, bavarderai, bavarderas, bavardera, bavarderons, bavarderez, bavarderont)
-
causer werkwoord (cause, causes, causons, causez, causent, causais, causait, causions, causiez, causaient, causai, causas, causa, causâmes, causâtes, causèrent, causerai, causeras, causera, causerons, causerez, causeront)
-
Conjugations for communiceren:
o.t.t.
- communiceer
- communiceert
- communiceert
- communiceren
- communiceren
- communiceren
o.v.t.
- communiceerde
- communiceerde
- communiceerde
- communiceerden
- communiceerden
- communiceerden
v.t.t.
- heb gecommuniceerd
- hebt gecommuniceerd
- heeft gecommuniceerd
- hebben gecommuniceerd
- hebben gecommuniceerd
- hebben gecommuniceerd
v.v.t.
- had gecommuniceerd
- had gecommuniceerd
- had gecommuniceerd
- hadden gecommuniceerd
- hadden gecommuniceerd
- hadden gecommuniceerd
o.t.t.t.
- zal communiceren
- zult communiceren
- zal communiceren
- zullen communiceren
- zullen communiceren
- zullen communiceren
o.v.t.t.
- zou communiceren
- zou communiceren
- zou communiceren
- zouden communiceren
- zouden communiceren
- zouden communiceren
diversen
- communiceer!
- communiceert!
- gecommuniceerd
- communicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor communiceren:
Wiktionary: communiceren
communiceren
Cross Translation:
verb
communiceren
-
ter communie gaan
- communiceren → communier
-
met elkaar in contact komen
- communiceren → communiquer
verb
-
(religion) recevoir le sacrement de l’Eucharistie.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• communiceren | → communiquer; donner; transmettre | ↔ impart — communicate the knowledge of |