Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. duchten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor duchten (Nederlands) in het Frans

duchten:

duchten werkwoord (ducht, duchtte, duchtten, geducht)

  1. duchten
    craindre; appréhender; avoir peur; redouter
    • craindre werkwoord (crains, craint, craignons, craignez, )
    • appréhender werkwoord (appréhende, appréhendes, appréhendons, appréhendez, )
    • avoir peur werkwoord
    • redouter werkwoord (redoute, redoutes, redoutons, redoutez, )

Conjugations for duchten:

o.t.t.
  1. ducht
  2. ducht
  3. ducht
  4. duchten
  5. duchten
  6. duchten
o.v.t.
  1. duchtte
  2. duchtte
  3. duchtte
  4. duchtten
  5. duchtten
  6. duchtten
v.t.t.
  1. heb geducht
  2. hebt geducht
  3. heeft geducht
  4. hebben geducht
  5. hebben geducht
  6. hebben geducht
v.v.t.
  1. had geducht
  2. had geducht
  3. had geducht
  4. hadden geducht
  5. hadden geducht
  6. hadden geducht
o.t.t.t.
  1. zal duchten
  2. zult duchten
  3. zal duchten
  4. zullen duchten
  5. zullen duchten
  6. zullen duchten
o.v.t.t.
  1. zou duchten
  2. zou duchten
  3. zou duchten
  4. zouden duchten
  5. zouden duchten
  6. zouden duchten
diversen
  1. ducht!
  2. ducht!
  3. geducht
  4. duchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor duchten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appréhender duchten beducht zijn; bezorgd wezen; in zorg zijn; opkijken tegen
avoir peur duchten angst hebben; beducht zijn; bezorgd wezen; in zorg zijn
craindre duchten angst hebben; bang zijn; beducht zijn; bezorgd wezen; in zorg zijn; schromen; vrees koesteren; vrezen
redouter duchten angst hebben; bang zijn; beducht zijn; bezorgd wezen; in zorg zijn; schromen; vrees koesteren; vrezen

Wiktionary: duchten

duchten
verb
  1. Envisager quelqu’un ou quelque chose comme nuisible ou dangereux.
  2. Craindre fort.

Cross Translation:
FromToVia
duchten craindre fürchten — (transitiv), etwas fürchten: etwas achten, vor etwas Ehrfurcht haben