Nederlands
Uitgebreide vertaling voor stapelen (Nederlands) in het Frans
stapelen:
-
stapelen (op elkaar stapelen; opstapelen; opeenhopen; op elkaar zetten)
accumuler; empiler; superposer; entasser; amonceler; amasser-
accumuler werkwoord (accumule, accumules, accumulons, accumulez, accumulent, accumulais, accumulait, accumulions, accumuliez, accumulaient, accumulai, accumulas, accumula, accumulâmes, accumulâtes, accumulèrent, accumulerai, accumuleras, accumulera, accumulerons, accumulerez, accumuleront)
-
empiler werkwoord (empile, empiles, empilons, empilez, empilent, empilais, empilait, empilions, empiliez, empilaient, empilai, empilas, empila, empilâmes, empilâtes, empilèrent, empilerai, empileras, empilera, empilerons, empilerez, empileront)
-
superposer werkwoord (superpose, superposes, superposons, superposez, superposent, superposais, superposait, superposions, superposiez, superposaient, superposai, superposas, superposa, superposâmes, superposâtes, superposèrent, superposerai, superposeras, superposera, superposerons, superposerez, superposeront)
-
entasser werkwoord (entasse, entasses, entassons, entassez, entassent, entassais, entassait, entassions, entassiez, entassaient, entassai, entassas, entassa, entassâmes, entassâtes, entassèrent, entasserai, entasseras, entassera, entasserons, entasserez, entasseront)
-
amonceler werkwoord (amoncelle, amoncelles, amoncelons, amoncelez, amoncellent, amoncelais, amoncelait, amoncelions, amonceliez, amoncelaient, amoncelai, amoncelas, amoncela, amoncelâmes, amoncelâtes, amoncelèrent, amoncellerai, amoncelleras, amoncellera, amoncellerons, amoncellerez, amoncelleront)
-
amasser werkwoord (amasse, amasses, amassons, amassez, amassent, amassais, amassait, amassions, amassiez, amassaient, amassai, amassas, amassa, amassâmes, amassâtes, amassèrent, amasserai, amasseras, amassera, amasserons, amasserez, amasseront)
-
Conjugations for stapelen:
o.t.t.
- stapel
- stapelt
- stapelt
- stapelen
- stapelen
- stapelen
o.v.t.
- stapelde
- stapelde
- stapelde
- stapelden
- stapelden
- stapelden
v.t.t.
- heb gestapeld
- hebt gestapeld
- heeft gestapeld
- hebben gestapeld
- hebben gestapeld
- hebben gestapeld
v.v.t.
- had gestapeld
- had gestapeld
- had gestapeld
- hadden gestapeld
- hadden gestapeld
- hadden gestapeld
o.t.t.t.
- zal stapelen
- zult stapelen
- zal stapelen
- zullen stapelen
- zullen stapelen
- zullen stapelen
o.v.t.t.
- zou stapelen
- zou stapelen
- zou stapelen
- zouden stapelen
- zouden stapelen
- zouden stapelen
en verder
- ben gestapeld
- bent gestapeld
- is gestapeld
- zijn gestapeld
- zijn gestapeld
- zijn gestapeld
diversen
- stapel!
- stapelt!
- gestapeld
- stapelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
stapelen (ophopen)
Vertaal Matrix voor stapelen:
Verwante woorden van "stapelen":
Wiktionary: stapelen
stapelen
Cross Translation:
verb
-
mettre en tas.
-
Faire un amas, un assemblage, une collection de choses.
-
assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stapelen | → emboîter | ↔ nest — to successively place inside another |
• stapelen | → amonceler; empiler | ↔ pile up — to form a pile etc. |
• stapelen | → empiler | ↔ stack — To place objects or material in the form of a stack |
stapel:
-
de stapel (opeenhoping; accumulatie; ophoping; hoop; opeenstapeling)
l'accumulation; la pile; le tas; l'entassement; le cumul; le ramas; la masse; la quantité; le rassemblement; l'assemblage -
de stapel (hoop; opeenstapeling; opstapeling)
-
de stapel
-
de stapel
Vertaal Matrix voor stapel:
Verwante woorden van "stapel":
Wiktionary: stapel
Computer vertaling door derden: