Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Frans ->Zoek: etiquette

Nederlandse en Franse zoekresultaten voor: etiquette

Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. etiquette:
  2. Wiktionary:
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. étiquette:
  2. étiqueter:
  3. Wiktionary:

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor etiquette (Nederlands) in het Frans

etiquette:

etiquette [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de etiquette
    l'étiquette; le savoir-vivre; le décorum; la tenue; la politesse

Vertaal Matrix voor etiquette:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
décorum etiquette
politesse etiquette beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; fatsoensnormen; galanterie; gevoeglijkheid; hoffelijkheid; netheid; properheid; welgemanierdheid; wellevendheid; welvoeglijkheid
savoir-vivre etiquette beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; fatsoen; fatsoenlijkheid; fatsoensnormen; gevoeglijkheid; manieren; omgangsvormen; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
tenue etiquette betamelijkheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; fatsoensnormen; gewaad; houding; keurigheid; kledij; kleding; kleren; kostuum; lichaamshouding; maatpak; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid; pak; plunje; pose; stand; standje; tenue; uitdossing; uniform; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
étiquette etiquette etiket; handelsmerk; handelsnaam; label; plakker; plakkertje; sticker; warenmerk

Wiktionary: etiquette

etiquette
noun
  1. protocole officiel



Frans

Uitgebreide vertaling voor etiquette (Frans) in het Nederlands

étiquette:

étiquette [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'étiquette (autocollant)
    de label; het etiket; de sticker; de plakker; het plakkertje
    • label [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • etiket [het ~] zelfstandig naamwoord
    • sticker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plakker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plakkertje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'étiquette (savoir-vivre; décorum; tenue; politesse)
    de etiquette
  3. l'étiquette (marque de fabrique; marque; label; )
    het handelsmerk; de handelsnaam; het warenmerk
  4. l'étiquette (légende)
    label

Vertaal Matrix voor étiquette:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
etiket autocollant; étiquette marque; signe; signe d'identification; signe distinctif; symptôme
etiquette décorum; politesse; savoir-vivre; tenue; étiquette
handelsmerk dénomination commerciale; label; marque; marque de fabrique; marque déposée; poinçon; sceau; étiquette dénomination commerciale; marque; marque commerciale; marque de fabrique de commerce; marque déposée
handelsnaam dénomination commerciale; label; marque; marque de fabrique; marque déposée; poinçon; sceau; étiquette raison sociale
label autocollant; étiquette dénomination commerciale; marque; marque de fabrique de commerce; marque déposée
plakker autocollant; étiquette afficheur
plakkertje autocollant; étiquette
sticker autocollant; étiquette
warenmerk dénomination commerciale; label; marque; marque de fabrique; marque déposée; poinçon; sceau; étiquette
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
label légende; étiquette balise; mot-clé; nom; repère

Synoniemen voor "étiquette":


Wiktionary: étiquette

étiquette
noun
  1. identification d'un produit, d'une personne
  2. protocole officiel
Cross Translation:
FromToVia
• étiquette → label; etiket ↔ label — small ticket or sign giving information
• étiquette → etiket ↔ tag — small label
• étiquette → etiket ↔ Etikett — Hinweisschild auf Markenartikeln, das vor allem über die Marke oder das gekennzeichnete Produkt selbst informiert

etiquette vorm van étiqueter:

étiqueter werkwoord (étiquette, étiquettes, étiquetons, étiquetez, )

  1. étiqueter
    etiketteren; van etiket voorzien
    • etiketteren werkwoord (etiketteer, etiketteert, etiketteerde, etiketteerden, geëtiketteerd)
    • van etiket voorzien werkwoord (voorzie van etiket, voorziet van etiket, voorzag van etiket, voorzagen van etiket, van etiket voorzien)
  2. étiqueter
    etiketteren
    • etiketteren werkwoord (etiketteer, etiketteert, etiketteerde, etiketteerden, geëtiketteerd)

Conjugations for étiqueter:

Présent
  1. étiquette
  2. étiquettes
  3. étiquette
  4. étiquetons
  5. étiquetez
  6. étiquettent
imparfait
  1. étiquetais
  2. étiquetais
  3. étiquetait
  4. étiquetions
  5. étiquetiez
  6. étiquetaient
passé simple
  1. étiquetai
  2. étiquetas
  3. étiqueta
  4. étiquetâmes
  5. étiquetâtes
  6. étiquetèrent
futur simple
  1. étiquetterai
  2. étiquetteras
  3. étiquettera
  4. étiquetterons
  5. étiquetterez
  6. étiquetteront
subjonctif présent
  1. que j'étiquette
  2. que tu étiquettes
  3. qu'il étiquette
  4. que nous étiquetions
  5. que vous étiquetiez
  6. qu'ils étiquettent
conditionnel présent
  1. étiquetterais
  2. étiquetterais
  3. étiquetterait
  4. étiquetterions
  5. étiquetteriez
  6. étiquetteraient
passé composé
  1. ai étiqueté
  2. as étiqueté
  3. a étiqueté
  4. avons étiqueté
  5. avez étiqueté
  6. ont étiqueté
divers
  1. étiquette!
  2. étiquetez!
  3. étiquetons!
  5. étiqueté
  6. étiquetant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor étiqueter:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
etiketteren étiqueter étiquetage
van etiket voorzien étiqueter

Synoniemen voor "étiqueter":


Wiktionary: étiqueter

Cross Translation:
FromToVia
• étiqueter → prijzen; aanbrengen; etiket; etiketteren ↔ label — put a ticket or sign on
• étiqueter → categoriseren; bestempelen ↔ label — give a label to in order to categorise

Verwante vertalingen van etiquette







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0870 seconde
Page rendered in 1.0 seconds