Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beitelen (Nederlands) in het Frans
beitelen:
-
beitelen
Conjugations for beitelen:
o.t.t.
- beitel
- beitelt
- beitelt
- beitelen
- beitelen
- beitelen
o.v.t.
- beitelde
- beitelde
- beitelde
- beitelden
- beitelden
- beitelden
v.t.t.
- heb gebeiteld
- hebt gebeiteld
- heeft gebeiteld
- hebben gebeiteld
- hebben gebeiteld
- hebben gebeiteld
v.v.t.
- had gebeiteld
- had gebeiteld
- had gebeiteld
- hadden gebeiteld
- hadden gebeiteld
- hadden gebeiteld
o.t.t.t.
- zal beitelen
- zult beitelen
- zal beitelen
- zullen beitelen
- zullen beitelen
- zullen beitelen
o.v.t.t.
- zou beitelen
- zou beitelen
- zou beitelen
- zouden beitelen
- zouden beitelen
- zouden beitelen
diversen
- beitel!
- beitelt!
- gebeiteld
- beitelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beitelen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| ciseler | beitelen | inbeitelen; uitbeitelen; uitbikken |
Verwante woorden van "beitelen":
Wiktionary: beitelen
beitelen
verb
-
travailler au burin.
-
(cuisine) Couper un aliment en cubes très fin, en coupant 3 fois de haut en bas et 3 fois dans le sens de la largeur en laissant le pédoncule entier (pour qu'il tienne les tranches), ensuite on coupe très finement l'oignon perpendiculairement au incisions préalablement faites. (par exemple l' oignon), ou à in
-
couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.
beitelen vorm van beitel:
Vertaal Matrix voor beitel:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| ciseau | beitel | steenbeitel |