Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vozen (Nederlands) in het Frans
vozen:
-
vozen (geslachtsgemeenschap hebben; neuken)
baiser; grimper; avoir des rapports sexuelles; sauter; s'accoupler-
baiser werkwoord (baise, baises, baisons, baisez, baisent, baisais, baisait, baisions, baisiez, baisaient, baisai, baisas, baisa, baisâmes, baisâtes, baisèrent, baiserai, baiseras, baisera, baiserons, baiserez, baiseront)
-
grimper werkwoord (grimpe, grimpes, grimpons, grimpez, grimpent, grimpais, grimpait, grimpions, grimpiez, grimpaient, grimpai, grimpas, grimpa, grimpâmes, grimpâtes, grimpèrent, grimperai, grimperas, grimpera, grimperons, grimperez, grimperont)
-
avoir des rapports sexuelles werkwoord
-
sauter werkwoord (saute, sautes, sautons, sautez, sautent, sautais, sautait, sautions, sautiez, sautaient, sautai, sautas, sauta, sautâmes, sautâtes, sautèrent, sauterai, sauteras, sautera, sauterons, sauterez, sauteront)
-
s'accoupler werkwoord
-
Conjugations for vozen:
o.t.t.
- voos
- voost
- voost
- vozen
- vozen
- vozen
o.v.t.
- voosde
- voosde
- voosde
- voosden
- voosden
- voosden
v.t.t.
- heb gevoosd
- hebt gevoosd
- heeft gevoosd
- hebben gevoosd
- hebben gevoosd
- hebben gevoosd
v.v.t.
- had gevoosd
- had gevoosd
- had gevoosd
- hadden gevoosd
- hadden gevoosd
- hadden gevoosd
o.t.t.t.
- zal vozen
- zult vozen
- zal vozen
- zullen vozen
- zullen vozen
- zullen vozen
o.v.t.t.
- zou vozen
- zou vozen
- zou vozen
- zouden vozen
- zouden vozen
- zouden vozen
diversen
- voos!
- voost!
- gevoosd
- vozend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vozen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
baiser | kushand; kushandje | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avoir des rapports sexuelles | geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen | |
baiser | geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen | |
grimper | geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen | beklimmen; inklimmen; klauteren; klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; rijzen; stijgen |
s'accoupler | geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen | |
sauter | geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen | een sprongetje maken; kastanjes poffen; kletteren; over iets springen; overslaan; poffen; rammelen; springen; uiteenspatten |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sauter | laten exploderen; opblazen |